Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1776. Aan H. Marsman: Bellevue, 17 september 1933Beste Henny, Allereerst: er is zeer veel waars in wat je zegt. Ik heb de blzn. over Vic verscheurd. Niet dat ze onjuist zijn, maar ze zijn inderdaad te sterk, en voor je argumentatie om zooiets niet te doen dan in het uiterste geval ben ik nu weer erg gevoelig. Daarbij komt dat ik Vic persoonlijk geschreven heb. Ik heb hem gezegd dat ik het gevoel heb een vriend verloren te hebben om in betrekking te komen tot een kunstredacteur. En daar wringt hem de schoen. De toon van Vic is in het stukje van 10 regels op voldoende manier superieur èn die van een welingelichte: tooneelspecialist, chef van de kunstrubriek. Het verwijdert mij van den vriend; dat is dan misschien mijn schuld. Hier kom je op die ‘hang’ en dat ‘rechterschap’ dat Jan Gr. en jij mij verwijten, en waar jullie het zoo eens over zijn. Hierover, zoo eerlijk mogelijk, het volgende. Het ‘rechterschap’ is onzin. Als vrienden elkaar de waarheid zeggen wanneer zij in elkaar teleurgesteld zijn, is dat van ieder ‘rechterschap’ verwijderd. (En tenslotte ben ik altijd weer blij als er geen breuk van komt - als bij Slau.) De ‘hang’ (naar afbreken) is juist. Je zegt zeer terecht iets erbij van Bep's ‘intolerantie’, maar vergis je niet: Bep's ‘intolerantie’ is practisch iets geheel anders als de mijne. Zij voelt zuiver, op een afstand; zij heeft eigenlijk nooit conflicten hierover, de vrienden die zij heeft, veroordeelt zij zeker niet met haar gevoel, ook als zij dat met haar verstand doen mocht. Het is voor haar, wat zij er ook van zeggen mag, nooit een kwestie van ‘erop of eronder’. Voor mij wel. Ik heb het gevoel dat ik te veel ‘vrienden’ heb gekregen, en er zijn 2 dingen die mij practisch brengen tot een zuivering: 1. dat ik Bep heb (hier kan zij niets aan doen, het gaat bijna buiten haar om!) 2. dat ik, nu | |
[pagina 293]
| |
ik ‘arm’ ben en niet meer tot mijn vrienden sta in een alleen-maar aangename relatie, maar duidelijk besef dat het is: wij weinigen tegen de rest van de rotwereld (zooals je in een nieuw vers van Jan Gr.Ga naar voetnoot1. uitstekend lezen zal!), dat ik nu de behoefte heb zonder eenige lafheid voor mijzelf uit te maken wie mijn werkelijke vrienden zijn. Heb ik er eigenlijk geen één meer, tant pis - hier komt Bep's aanwezigheid mij steunen, ik heb dan altijd nog Bep. Maar God geve dat het niet direct daarop neerkomt! Dus: wapenschouw. Ik heb Jan laatst instinctief en in de marge van een brief, als P.S., een (voorloopig en onzeker) lijstje geschreven,Ga naar voetnoot2. met een 1e en 2e plan. Op het 1e stonden: Jan Greshoff, Jan van Nijlen, Marsman, Menno t.B., Malraux, Pia. Daarbij, maar vaag - ergens in een middensfeer, niet omdat ik aan hun vriendschap twijfel, maar hun ‘egocentrischheid’ wantrouw: Jany en Slau. Dan: eenige anderen. Ik geloof dat Vic op die beide lijsten niet meer voorkwam, en dat zeker niet alleen omdat hij die stukken van mij niet plaatste, maar omdat ik meer en meer voel dat hij, ondanks alle sympathie, mijn vriend niet is. Het lijstje hierboven is trouwens groot genoeg, vind-je niet? Er zijn honderden die mij èn de quantiteit èn de qualiteit ervan kunnen benijden. Ik zou kunnen voortgaan, maar ik geloof dat te veel praten juist onduidelijk maakt. Bekijk mijn lijstje en denk even over de rest na. Als je me dan nog meer te zeggen hebt (of te verwijten) graag. Blijft nog dat punt over je ‘karakter’ in de Cahiers.Ga naar voetnoot3. De waarheid is dat het voor mij zoo dood was geworden van beteekenis, dat ik eroverheen gelezen heb! Ik heb het gelezen als een trekje dat tot de vijandige sfeer van vroeger behoorde; ik schrapte de vergelijking met Mussolini-Kokadorus (al voor die te gebruiken, Kokadorus bedoel ik, in het slot van mijn Coster), omdat het mij bij herlezing opviel als noodeloos hatelijk èn idioot; maar dat andere raakte mij niet meer, omdat het zuiver was in de verhouding Marsman-du Perron die ik dààr geven wilde. Kan je je dit voorstellen? Had ik ook maar even gedacht dat het voor jou nog ‘van kracht’ was, ik had het direct geschrapt. Jij let nog op het publiek, ik heb altijd onderbewust het gevoel dat het publiek tòch niet op wat ik schrijf let. Voilà. | |
[pagina 294]
| |
Ga naar voetnoot4. Dit doorzenden aan Jan Gr. - daarna, als jullie beraadslaagd hebben, graag het vonnis! Ik onderwerp mij graag aan jullie ‘rechterschap’. |
|