Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
Je stukken zond ik terug. Stuur mij van alles nog een schoone proef. Ik schrijf daar dan met potlood mijn opmerkingen nog bij. Het laatste hoofdstuk is goed, ofschoon, vergeleken met de rest, ‘droog’, d.w.z. op een drogere manier voorgesteld. Maar als je de laatste zinnen iets ‘voller’ maakt, kan het toch best zoo, lijkt mij. Wat denkt Charles van Angèle, als zij dood is (hij weet dat dit gebeuren zal) en van Van der Mark? - Het gesprek tusschen Charles en V.d.M. is ook wat erg sec, alleen op wat zij in hoofdzaak denken ingesteld; je moest probeeren hier en daar nog een subtiel trekje te plaatsen over hun gevoelsverhouding tot elkaar (terwijl zij al pratend samenzijn). Dat is ook meer in jouw lijn - getuige de commentaren bij Charles-Rutgers. Niet dat je hetzelfde moet maken, maar je hebt nu zoo'n straffe overgang naar een geheel andere methode! Wàt je schrijven moet, kan ik je hier niet zeggen. Ik hoop dat alles gauw klaar is en dat je dan wat rust neemt. Over Terzij de Horde later. Wie is Alice van Nahuys? Een andere Alice Nahon? Maîtresse van Joost Mendes-Q., of alleen maar secretaresse? Guzman is door Slau aangeboden op mijn advies. Ik heb Thelen geschreven.Ga naar voetnoot1. Later meer; ik werk nu hard aan Ducroo. Je E.
Je moet in D.G.W. eens een stukje lezen van Van Eckeren over Uren met D.C. Dat is nu Holland op-zijn-waardigst-en-zijn-stomst. Als zoodanig (niet om V.E.) is het heusch de moeite waard! |
|