Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1609. Aan J. Greshoff: Bellevue, 12 mei 1933Bellevue, Vrijdag. Beste Jan, Je brief stelt me althans gerust - voorloopig, bedoel ik - vooral op het punt Gille. Ik zou het toch erg beroerd vinden als dat jongetje aan onze mislukkingen ten onder moest gaan; - je weet zooiets eerst als het allang te laat is. Ik moet er in ieder geval met S. over praten. Wil je T.V. vragen of hij nog hier komt; anders kom ik toch maar even in Brussel. Ik moet heusch nu eens met hem praten. Kan je dus, als hij niet meer in Parijs komt, een ontmoeting met hem afmaken? liefst ook met jou erbij, dat is prettiger. Ik zou Maandag, Dinsdag of Woensdag willen komen. Of Donderdag. | |
[pagina 156]
| |
Schrijf je me nog even? Liefst omgaand. Heb je gezien dat La Condition Humaine aan mij opgedragen is? Malraux had er mij niets van gezegd; en als ik hem nu erover spreken wil, wuift hij het gauw af. Het geeft me een gek gevoel, omdat ik weet hoe reusachtig hij op dit boek gesteld is; hij heeft voor het eerst het gevoel, zegt hij, iets geschreven te hebben waarover hij zelf gerust is, wat de kritiek er ook van zeggen mag. En je zult zien dat het gewoon reusachtig is. Ik kreeg het boek 's morgens, sneed het open en zag mijn naam daar staan: het is werkelijk het prettigste wat mij in tijden overkomen is - omdat het zoo onverwacht was, en omdat ik weet wat een beteekenis zooiets voor Malraux zelf hebben moet. Vind je het niet gek dat hij mij uitkiest, terwijl hij omringd is en platgeloopen wordt door ‘vrienden en bewonderaars’? Je zult zeggen dat dit een parvenu-gevoel in mij is, en inderdaad, deze ‘onderscheiding’ is voor mij ontroerender dan voor Sander het legioen van eer! Maar het is heusch toch voor 90% om vriendschapsredenen; omdat het een bevestiging is van iets dat voor mij (althans van Malraux tot mij) nooit heelemaal zeker was. - En ook dit is eigenlijk idioot, want vriendschapsbetuigingen op hartelijke toon geeft Malraux wel nooit, en gedurende al den tijd dat hij dit boek schreef, heeft hij alleen mij op een ‘suivië’ manier, zou Jacques zeggen, bij zich thuis gezien. En toch, toen ik die opdracht zag, dacht ik aan een vergissing of aan een speciaal exemplaar. Het malste is dat we er tot dusver nog steeds alleen als grap en in het voorbijgaan over gesproken hebben. - Als jij en ik elkaar een boek opdragen is alles volkomen logisch en zooals het hoort. Dit blijf ik nog altijd gek vinden en ik heb de behoefte om het met Malraux uit te knobelen. Waarom mij? - inplaats van Drieu, Berl, Groethuysen, Jacobstahl, Loris, en andere menschen waar hij dikwijls zéér op gesteld is (y compris Pia). Voor jou is het natuurlijk heelemaal geen mysterie; jij vindt mij zoo'n puike vent dat het je wschl. heel normaal voorkomt. Ik was werkelijk naïef ervan overstuur - vooral omdat ik er niet over praten kon. Enfin, bij al de rotzooi.... J.v.N. is gisternacht weggegaan. Schrijf je me gauw? Veel hartelijks van je E.
P.S. Sander vraagt me een stukje over mijn Cahiers, voor een prospectus. Kan jij dat voor hem schrijven? En kan je 2 vergrootingen (± 9 × 12) laten maken van dat portret van me dat je eens maakte | |
[pagina 157]
| |
met het toestel van Kees (met 28 naast mijn oor)?Ga naar voetnoot1. Stuur daar dan 1 van aan Sander (voor het prospectus) en 1 aan mij, want het kan nog wel eens te pas komen. Ook grààg een vergrooting van Bep en mij in Spa (ook 9 × 12), niet waar ik op een Joodje lijk, maar met die streep door mijn kop. Dank! |
|