Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1589. Aan H. Marsman: Bellevue, 28 april 1933Bellevue, Vrijdag. Beste Henny, Gelijk hiermee zend ik je het MS. van Rutger-Charles terug. Ik heb veel tusschendingen geschrapt; vooral erg veel herhalingen van elkaar aankijken, voor- of achterover schuiven enz. Soms ben je ook met jezelf in tegenspraak: die Charles is dan weer tot Rutgers aan- | |
[pagina 141]
| |
getrokken, dan weer vreeselijk afwerend.Ga naar voetnoot* En je commenteert veel te veel, op het onbeholpene af; het is soms of je voor de ergste crétins schrijft. Ik heb nòg te veel laten staan, maar dat deed ik om het langzame en aarzelende dat jij erin wou leggen, te behouden. Sommige deelen van het gesprek zijn ook erg ‘realistisch’-banaal, iets wat je Menno juist verwijt. Je denkt dat je de menschen ‘beeldt’ als je ze telkens weer laat loopen, een sigaret opsteken, in het vuur kijken, enz. Terwijl je het verhaal hierdoor dom maakt; want als je gesprek goed is, ziet men 9 van de 10 × die bewegingen erbij. Conrad heeft heel Victory verpest met die pantomime-aanwijzingen. Ik zond Van der Meulen een Coster en kreeg een dankend maar nogal vermanend schrijven terug, met een ontevredenheidsbetuiging over het weigeren door Forum van een colibri-verhaaltjeGa naar voetnoot1. van Slau. Je weet hoè goed ik ‘alles’ van Slau vind, maar dat verhaal was een mislukte Jungle-book-schets en voor mijn gevoel nagenoeg snert. Van der M. nu vindt het zeer belangrijk. Ik vind het, eerlijk gezegd, nogal komisch als iemand Slau tegen mij verdedigt, en mij erop wijst dat het ‘natuurlijk wel slordig is, maar’... Wat ik voor Het Verboden Rijk en Schuim en Asch deed troost mij gelukkig over dit onbegrijpen van me. Ik schreef V.d.M. een uitgebreide brief terug. Hij mag een koppige Hollander zijn, maar mijn Franco-Javaansche kop is ook tegen een stootje bestand - op het gebied van ‘opinies verdedigen’ althans. Van Schendel zei mij laatst dat ik met Coster bewezen had een meester in de analyse te zijn, en dat ik nu maar eens iets anders schrijven moest, want hier had men tenslotte toch niet zoovéél aan. Ik beloofde hem dat! - en ik vroeg hem of hij de Uren zoo rot vond. Integendeel, zei hij; het is sterker dan alles wat Van Deyssel op dat gebied gedaan heeft. Van iemand als Van Schendel vind ik zoo'n opinie wel erg prettig. Het boek zelf is voor mij nu zoo dood als een pier; ik merk niets meer van de ‘verve’ en zoo, die men erin vindt. Ik schreef Van der M. de opinie van Van Schendel, omdat diè waardige Hollander hem beter dan ik kan laten voelen, misschien, waarin zijn bezwaar kant noch wal raakt. | |
[pagina 142]
| |
Schorer zal ik een ex. zenden als het boek uit is, en mèt de stellingen erin. Over ± een week dus. Jammer dat hij er ook al niet mee ‘dweept’. Enfin, ‘dwepen’ zal geen echte Hollander met mij; al schreef ik Barnabooth in het quadraat. Hartelijke groeten van je E.
P.S. Ik was gisteravond van 5 tot 12 met Jany samen. We hadden elkaar erg veel te vertellen en het was onderhoudend niet alleen, maar erg prettig en ‘vol contact’. Wij spraken ook over jou - over Jacques en Claartje - over Vic - enfin, over alles wat ons beiden raakt. Straks komt hij hier eten en wat door Bellevue wandelen. Dinsdag a.s. gaat hij weer weg.
P.S. Wanneer zeg je ‘Charles’ en wanneer ‘de Blécourt’? Dat moet je eens nagaan - daar is geen enkele logica in. | |
IIP.S. - Ik hervat de heeleboel - als een schoolmeester - omdat de ‘zuiver-en-raakheid’ van mijn kritiek anders tòch maar half ‘zuiver-en-raak’ blijven, en omdat ik je als vriend mijn volle ‘z.-en-r.’-heid verschuldigd ben. Alzoo: Beste Henny, wanneer zal je je personages, Jany of wie ook, met eenvoud terugbrengen tot jouw eigen grootte, die meer dan groot genoeg is, òf al je verzen zouden hum bug zijn. - Op deze manier heb ik je tegen Menno verdedigd, die beweerde dat jij je grooter wou voordoen dan je bent, met literators middelen. Deze vergissing van Menno komt voort uit een vergissing van jou zelf: je hèbt werkelijk nog een rare eerbied voor literatorsmiddelen. Maar zelf ben je daarom geen literator. Noch Charles, noch Angèle zijn grooter dan jezelf; integendeel. Als je precies over hen geschreven had inpl. van ‘vergrootend’, zou Menno zich niet vergist hebben en je proporties waren goed. Ik heb er met Bep een heelen tijd over gesproken, ofschoon zij niet alles gelezen heeft; volgens haar is Angèle een soort ‘soul-image’ van je,Ga naar voetnoot* ongeveer zooals voor sommige regisseurs en kritici Greta Garbo dat was. Ik geloof dat dit juist is; evenmin als je | |
[pagina 143]
| |
je personages kleiner moet zien dan jezelf (mijn fout), moet je ze ook grooter zien, tenminste, erover schrijven alsof je ze zooveel boeiender en grooter zag. Geen enkele lezer van de betere soort trapt in de grootheid van een figuur, die alleen bewezen wordt door de verheerlijkte toon waarmee de schrijver over die figuur z'n grootheid fluistert; Stendhal had niets terecht gebracht van Julien Sorel op deze manier, of Balzac van Vautrin; Multatuli slaagt erin, dank zij geweldige prestaties erbij, met de Havelaar; het type van de verkeerde methode is Querido over zijn Havelaar, de artiest in Kunstenaarsleven,Ga naar voetnoot2. die als een soort Uebermensch door hemzelf voortdurend bewonderd wordt en sprekend lijkt op iedere flapdrol uit ‘De Kring’. Ik geloof dat ik weet wie jij lezen moet om van deze neiging af te komen: Tolstoi. En dan misschien minder Oorlog en Vrede dan Anna Karenina. Daar heb je de soberheid van den schrijver die zijn personages nooit te kort doet en toch altijd precies weet dat ze nooit een haar grooter zijn dan hijzelf. Het was met Vera indertijd precies zoo: je schreef over haar als over iets enorm interessants, en ze bleef maar een worstelend vrouwtje. Als je je personages werkelijk tastbaar groot en interessant wilt maken moet je een hoop details bedenken; eindelooze voorbeelden geven van wat Charles en Angèle alzoo uithaalden, en dat dan nog nuchter. Maar dit - typisch iets voor den ‘geboren romancier’ - ligt niet in jouw lijn, vrees ik. Ik zie dus één middel: precies, sober, waardig (een rotwoord, maar hier heel goed) schrijven over personages die je als vanzelfsprekend op jouw eigen peil behandelt. Als je overtuiging er dan is, moet het slagen! Anders krijg je altijd dit ietwat bébête spektakel van iemand, die elders toch voldoende zijn waarde bewezen heeft, die daarom ook hier altijd nog wel iets redt (door zijn eigen aanwezigheid), maar die als een schooljongen opkijkt naar de interessante (mysterieuze) grootheden van zijn personages. Jij denkt aan Jany, maar dat Charles Jany niet is, weet je tenslotte beter dan ieder ander. Et v'la. Nogmaals veel hartelijks. Je E. |
|