Brieven. Deel 4. 2 januari 1933-30 april 1934
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
1578. Aan H. Marsman: Bellevue, 22 april 1933Bellevue, Zaterdag. Beste Henny, Dank voor de beloofde ‘slijt’prestaties.Ga naar voetnoot1. - De nieuwe MalrauxGa naar voetnoot2. is géén vervolg, en wèl een revolutieroman. Komt begin Mei a.s. als boek uit, ofschoon in Juni eerst het laatste vervolgstuk in de N.R.F. verschijnt. Moet ik het fragment voor Forum (van Angèle) met potlood bewerken, zoodat je er nog een-en-ander in wijzigen kunt, óók voor Forum? Dat lijkt me het beste. Ik bekort voor jou, en stuur het jou op. Bep vindt je nawoord voor Tegenonderzoek erg aardig; sympathiek-sympathiseerend! Het begint anders dan het eindigt; veel ervan vindt zij heeljuist - vooral ‘in de groote lijnen’. Maar denk je dat Bep een goed oordeel heeft in dezen?? Ik niet. Je moet nog wat wachten op de Uren, omdat ik er op het laatste moment 3 blzn. ‘stellingen’ bij heb laten drukken, die er los in gaan! Men moet de Nederlandsche recensenten nòg wat geven om over te zwammen, dan die oude heibel alleen, cher ami, en hun argusoogen ook een beetje op weg helpen. Ik zou het erg aardig vinden als je het boek goed behandelde, ik bedoel: tot het uiterste voor jezelf doorgedacht en overwogen, en dan qua kunstopvatting, goed, maar ook qua menschelijk verschil. Alleen moet je oppassen dat je niet geeft wat de literator (dichter, leider, prins) Marsman ervan vinden moet, maar wat de (schrijvende, soit) mensch Marsman er in wezen van vindt. Anders is het toch op zijn best literatuurpolitiek. Het conflict van ‘mensch tegen mensch’, dat ik als slotzin geschrapt heb, zou ik door jou berecht willen hooren. Wees als mensch dus juridisch aanwezig: jij de rechter, du Perron en Coster als bepleiters van bepaalde waarden gehoord. En doe mij persoonlijk... het plezier ging ik zeggen, maar ik moet zeggen: het recht, om te wijzen op de lafheid van die Spectator-repliek. Dat is ook nog een bewijs van mijn stellingen, en een dat niet voor de poes is, komende van den hoogstaanden charitasverkooper himself. Kanker tegen mij zoo hard als je wilt, maar erken, billijkheidshalve, dat ik van de twee | |
[pagina 132]
| |
degene ben die (‘congenitaal’ zou Premsela zeggen) precies niet in staat zou zijn tot dàt soort laagheid. Mijn heele theorie tegen Coster en het Coster-gelijkend ‘kunstproza’ is: Voorgewende hoogheid (grootheid) bij geringe waarde qua inhoud. Tout est là. Heb ik hierin gelijk gehad of ongelijk? Er zal wschl. nog zooveel over die Uren gezwamd worden, vooral nu bleeke Theun naar het schijnt een verdediging van Coster in De Gids gezet heeft, dat ik het erg zou apprecieeren als jij je werkelijk scherp op het geval instelde. Ik vraag je niet in het minst concessies te doen aan onze vriendschap, integendeel. Vergeet, als het kan, alle betrekkingen van vriendschap of het tegendeel, tusschen jou en de heeren Coster en Perron.Ga naar voetnoot3. Het beste met de griep. Veel hartelijks van ons. Je E. |
|