Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1419. Aan J. Greshoff: Bellevue, 22 december 1932Bellevue, Donderdagmiddag. Beste Jan, Daarnet kwam je dubbele brief, ik bedoel het envelopje in een ander envelopje. Ik geloof verdomd dat je alleen maar doorhollen kunt, want deze ontmoedigdheid over je ‘cretinerie’ en zoo is ook weer doorhollen! Gelukkig dat je het bad inging. Ik verwijs je nu naar de laatste pagina (het p.s.) van mijn brief die vanmorgen naar je ging - de heele fout ligt niet in je ‘cretinerie’, maar in je instelling. Ik ben bang dat ons aller fatum een beetje worden zal - ook dat van Menno, en van mij! - dat we tusschen, en dus of we willen of niet, een beetje voor die specifiek-Hollandsche botheid schrijven (waar zoo'n Bieling bv. zoo'n heftig exemplaar van is). ‘Frapper les grands coups’ - inplaats van voor jezelf ‘penetrant’ te zijn: methode Daudet tegenover methode Gide (op zijn best altijd), daarin, niet in je eigen moyens, ligt volgens mij het gevaar. - Ik las zooeven je stukjes in D.G.W.Ga naar voetnoot1. en vond dat tegen de boekhandelaren weer uitstekend, en al de korte stukjes, vooral dat tegen Cornette, absoluut goed. Dat je dus niet anders zou kunnen dan doorhollen is onzin. Op zijn best zouje één ding moeten leeren: je eigen enthousiasme | |
[pagina 516]
| |
wantrouwen. Natuurlijk in de genuanceerde beteekenis. Het te heet-van-de-pan-achtige van iedere enthousiaste aandrift intoomen, zonder het enthousiasme daarom heelemaal te veroordeelen; kortom, het ‘gezond verstand’ dat je op de stukken van anderen toepast, toepassen op je eigen werk. - Dit alles is verwoed schoolmeesterachtig, maar soit; ik doe ook niet anders dan zoeken, zoo goed en zoo kwaad als ik dat kan. Ik sluit hierbij je laatste briefvelletjeGa naar voetnoot2. in, omdat dat het beste is wat je zei. Inderdaad is volgens jouw opvatting Willink dus evenmin een rasecht schilder (op dit ‘rasecht’ komt het aan, want dat bedoelen we ook als we zeggen dat Jany en Henny typisch dichters zijn, en jij en ik misschien niet) als ik een rasecht poëet. Uitstekend; hierin wil ik je ook best volgen. Maar dat neemt niet weg dat je, als je mijn gedichten tòch goed vindt, mij daarin een dichter vindt. Kortom, iemand die niet rasecht, exclusief, onontkoombaar dichter is, maar die het zijn kan ‘à ses heures’. Maar er is één verschil: zeggen dat iemand die met pen en papier werkt, geen dichter is, sluit niet alles uit; hij kan dan nog een rasecht schrijver zijn - een tot schrijven gedrevene enfin. Zeggen dat iemand die met verfkwast en palet werkt geen schilder is, is hem de das omdoen. En ik kom terug op wat ik je al zei: de man van het ‘temperament’-op-papier zal vinden dat Stendhal voor den dit-en-dat wèl een schrijver is, en bv. Gide niet; de man van het bedachtzaam en stylistisch schrijven zou kunnen zeggen dat Gide een schrijver is, en Stendhal niet. (Of Louijs, en Stendhal niet - de voorbeelden doen er niet toe.) - Bij Willink heb ik het idee dat je zoo dol bent op Balzac (Wiegersma, Stobbaerts of wie je maar wilt) dat je Mérimée een poovere, bleeke, akelige arrangeur vindt, en wel een interessante vent, maar zie je - toch geen ‘schrijver’! Nu heb je hierin misschien nogmaals ongelijk, maar dat doet er niet toe, omdat je deze smaak volkomen verantwoorden kan. Waar de waanzin begint, is als je een ‘erbij gesleepte’ theorie, die totaal overwonnen is, die feitelijk alleen nog maar bij de idiootste ouwe paaien in zwang is, met veel bombarie naar voren brengt en zegt: ziedaar! Dat element (literatuur, onderwerp, inhoud) is natuurlijk onontbeerlijk (ik zal de laatste zijn om het je te bestrijden!) maar om er alles van te maken, in drastische tegenstelling met de drastische eenzijdigheid van de ‘picturalen’, daar schuilt de fout. En je verantwoordt dààrmeeGa naar voetnoot* noch | |
[pagina 517]
| |
Willink, noch welke schilder ook, die zich nu eenmaal met verf en kwast uitdrukt. Nu, de rest, als je het per se wilt, heusch mondeling. Troost je over je moyens, enz.; een hartelijke hand van je E.
Slotopmerking (samenvatting): Je individueele, maar volkomen te verantwoorden, waarheid over Willink zou bèst zijn, zonder de daaraan toegevoegde, alleenzaligmakende (of aldus aandoende) theorie van de ‘literatuur’, enz. Door deze combinatie begrijpt men je verkeerd.
P.S. Om het over iets anders te hebben: daar komt een lading Forum-copy binnen, met 2 verzen van Van der Borgh, het ding dat jij ons al zond, en nog iets anders, over zeer Greshoviaansche heeren die vreeselijk geil doen in een bordeel. Ik vind dit poep-poëzie; technisch van jou gegapt, menschelijk totaal onbenullig en gewichtigdoenerig. Hij zou zelf nog wat meer in het bordeel moeten gaan; misschien dat hij dan begrijpt hoè onbenullig zulke versjes zijn. Ik heb trouwens eenige staaltjes van 's mans delicaatheid gehoord van John B. Wright, en ik geloof dat het een snertvent is. Hij zegt tegen John zulke dingen als: ‘Je hebt nog niets gedaan, je moet nog maar veel werken’ en schreef hem laatst uit Holland: ‘Ik had bijna 2 dingetjes van je gekocht, maar de verkooper liet me wat van Picasso zien en je begrijpt dat ik toen Picasso gekocht heb en jouw dingetjes afbesteld’. Misschien is dat eigenlijk aardig; ik vind dit nu foncièrement vlegelachtig, want menschelijk bot en abruti. Ik spits me erop om dat nummer te zien, en hoop dat hij mij dan ook eens op zooiets vergast. Zijn versjes vind ik in ieder geval belabberd. (In afwachting dat het beter wordt.) - Ik bedenk daar nu opeens: hoe zou je het vinden als ik, om jou genoegen te doen, opeens een warm artikel over dezen heer schreef, waarin ik begon met bladzijden lang te verklaren dat de jeugd eigenlijk alles is in de poëzie, dat verzen, om goed te zijn, van jonge menschen moeten komen, dat al de rest eigenlijk dwaasheid is, enz. - om dàn te vertellen dat, zóó gelezen, deze heer Van der B. toch eigenlijk wel heel belangrijk is. Zou jij, met al je sympathie en waardering voor hem en mij, het recht hebben om mij ‘verkeerd te lezen’, of niet? En met al de menschelijkheid, waar alles toe te herleiden | |
[pagina 518]
| |
valt - vraag jij, als je poëzie leest, dat het nog beantwoorden zal aan enkele verités premières op poëzie-gebied, of dat ook niet meer? Of is het document humain tegenwoordig alles? De uiterste consequenties van dat brieven publiceeren, die immers ook al tot het ‘levenswerk’ behooren (in mijn geval, volgens jou!) zou zijn, dat ik voortaan al mijn brieven meteen naar de drukkerij zond. Punt van uitgang: ik ben belangrijk. 2. Al wat ik schrijf is dus belangrijk (tot nadere kennis van mij, zooniet als schrijfstuk op zichzelf). 3. Wat niet belangrijk is, zou men bovendien toch niet nù kunnen uitmaken! 4. Ik heb net een brief geschreven aan ... vul in: Greshoff, Ter Braak, Bep..., maar eigenlijk is het een belangrijk getuigenis van mij, en die moeten, aangezien ik een schrijver ben, worden gepubliceerd. 5. Naar de pers dan ermee! want wat zou ik langer wachten? Geen 100 jaar, maar ook geen dag! en Greshoff, Ter Braak of Bep, kan wel lezen wat ik hem of haar gezegd heb, als het ding gedrukt is. - Als je déze consequentie niet aanvaardt, zie ik niet in waarom 100 jaar wachten zoo raar is. Ik heb in principe niets tégen publicatie, wanneer er tenminste geen bezwaren zijn van mijn correspondenten (voorbeeld: waarom zou ik een ‘minnebrief’ aan Bep ook maar niet direct in de krant zetten) - maar er zijn toch grenzen? Als je grenzen erkent, wordt het verder een kwestie, waar je die trekt. Dat Kloos zijn rubbish uitgaf, lijkt mij juist een afschrikwekkend voorbeeld: hem niet, want hij vond en vindt zichzelf zoo egaal-en-altijd belangrijk. Ik verre vandaar! al ben ik dan een beter ‘épistolier’ dan hij (?). Als ooit bij mijn leven mijn correspondentie nog zou verschijnen (maak je maar niet ongerust dat de publicatie daarvan mogelijk zou zijn, tenzij een millionair de uitgave betaalde!) dan zou ik willen dat er met zorg gekozen werd. Ik geloof nl. heelemaal niet meer dat het minste poepje van Stendhal en het waschboek van Baudelaire belangrijk zijn - ‘curieus’ om eens te zien, ja; meer ook niet. Ik zou nooit lust hebben om die dingen eens diep te bestudeeren, of ze over te lezen. Zoo is één dik deel brieven, twee desnoods, soms een heerlijk bezit, maar als het er vijf of zes worden, vind ik het al knap vervelend. Ik lees liever de goede brieven van Multatuli 3× over (en verdiep ze dan), dan eindeloos door te gaan in alles wat hij maar gepend heeft, en waarin hij zich 2× herhaalt. Teveel = verzwakken, dat is gewoon een ‘natuurwet’. |
|