Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 482]
| |
schillig volgens welke normen; het kàn dus blijkbaar nog laffer, getuige de prestaties van de door jou geciteerde Voorbeytel (en dan met zoo'n naam!) en Van Loon; - ik ben blij dat Schilt zoo'n stille, bescheiden, geletterde enz. is, die dus alleen maar uit karakterloosheid tegenover den ‘idioot en rothond’Ga naar voetnoot1. zich zoo stil, enz. houdt, enfin, niet bepaald ‘geletterd’ tegenover mij, want géén lettertje stuurde hij; - ik ben blij dat je mijn verkeerde vizie op het journalistieke mysterie krachtig hebt bijgelicht, en natuurlijk dolblij dat ik vandaag mijn proefbriefje schrijven kan (dat doe ik straks); ik ben morgen dus waarschijnlijk heerlijk-blij dat ik alles de deur uit heb en alleen nog maar kan afwachten wat het journalistieke fatum mij bezorgen zal; - en het blijste ben ik misschien nog dat ik mijzelf en jou op deze manier kan bewijzen dàt het mij - potvermille en nondeku! - wèl serieus is met die geldverdienerij, al is het dan nog maar bijverdienerij! en als er nu nog iets was waar ik nog blijer over zou kunnen zijn, dan was het.... neen, dat zeg ik je niet, omdat je dan al het vorige niet meer geloven zou. Als ik aan Jhr. van Heurn denk en aan de mogelijkheid dat Het Vaderland een jhr. voor een jhr. zou willen nemen, inplaats van een simili-Bourgondico-Javaneesche bastaard die misschien nog voor driekwart uit Namen stamt, dan denk ik met verteedering aan zeker verkiezingsduel tusschen den schoolmeester Rabot en den marquis Gaëtan de Putouarey...Ga naar voetnoot2. Ik hoop je toch binnenkort de soep te laten zien, die ik kon schrijven, al zal het wel niet precies (in alle waterigheid) gaar geworden zijn binnen 1½ uur. Als het niet in de krant verschijnt, dan nòg hoop ik je een doorslag te kunnen presenteeren. Want ik wil dat jij, mijn vriend Jan, zièn zult, voèlen zult, hoe ik met beideGa naar voetnoot3. handen gegrepen heb! Accoord voor de detective-stukkenGa naar voetnoot4.; ze zullen allebei 10 blzn. hoogstens zijn. Aardig van Coenen, dat hij ze wil. Ik ben..... verrukt (‘blij’ gaat hier nu werkelijk niet meer op) dat Boucher je verz. gedichten neemt. Ten times hurrah! het is het prettigste litteraire bericht, dat ik in tijden kreeg. Ik snak ernaar om den | |
[pagina 483]
| |
bundel met jou klaar te maken. En als je wilt, maak ik mijn ‘voorrede’ nog wat anders (als je die tenminste nog wilt, mij lijkt het totaal overbodig!) - mijn voorredes zijn weinig ‘psychologisch’ in Hollandia; Menno schreef mij dat zijn collega Jo Donkersloot, nichtje van Thonie en doctor-classica, hem, geheel overstuur door wat ik aan het Démasqué had toegevoegd, opbelde en mij door de telephoon voor ‘prolurk’ uitschold en ‘vijf minuten door het apparaat (ik citeer Menno) heeft getierd’. - Basta; die verz. gedichten van jou zijn het evenement voor mij in deze - toch reeds zoo blije, tijden. Nu nog de gedichten van Jan v. Nijlen, bij Boucher of bij Zijlstra, of bij Van Kampen, en als Sander op zijn onverkochte Lokstem blijft doodvallen, koopen wij het restje nogmaals ‘per concern’ op. - Van Van Kampen intusschen hoorde ik nog niets. Hennie's stukGa naar voetnoot5. was prachtig. - Ik schreef óók een stukkie over Photographie en Paris de Nuit.Ga naar voetnoot6. (Hè! wat zeg je van zoo'n blijmoedige journalisten-constitutie, opeens?) - De paters in de Nwe EeuwGa naar voetnoot7. zijn best; maar wat wéét een pater eig. van ‘volgroeide mannen- en vrouwenliefde’? - Boucher zond mij het boekje nog niet! Never mind, het is toch een prachtjongen, nu hij jou uitgeeft. Later meer; een blij-hartelijke hand van je Ed.
P.S. - Als ooit mijn brieven later worden uitgegeven, dan wil ik deze er vooral in hebben, al was het maar als bewijs van het optimisme dat ook mijn leven af en toe heeft ‘doorlicht’. Maar ik wil er dan ook bij noteeren dat jij reusachtig opgesneden hebt, toen je mij durfde schrijven dat jouw brieven voor Indië 100% ‘lager’ waren dan die van Roëll, want, beste Jan, ik heb verdomd veel vertrouwen in al je talenten, dus ook in je journalistiek talent, maar zóó'n titanisch talent in het onbenullige heb je NIET! |
|