Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
de tijd zal vinden om te doen wat ik doen wil. Ik had een reuzenboek op het oog, waarin ik van alles wou zetten: verhalen, anecdoten, herinneringen, aphorismen, dagboekbladen. Ik zei je dat ik er 12 blzn. van klaar had. En verscheidene aanteekeningen uit mijn eerste tijd hier. En vandaag... foetsji! alles zakt onder me weg. Malraux is hier gisteren geweest, we hebben den heelen middag gesproken, en ik heb het gevoel dat ik niets weet, dat alles wat ik te zeggen heb zonder beteekenis is, altijd op een inferieur plan zal blijven; dat ik nog duizenden dingen te lezen heb: Proud'hon en Nietzsche en Dostojevsky en nog eens heelemaal Shakespeare en Stendhal - en dat ik nooit meer de tijd zal vinden ervoor; dat ik niet eens meer weet hoe ik Larbaud in zijn geheel zal kunnen overlezen, voor dat artikel voor De Gids.Ga naar voetnoot1. Ik zal nu maar een artikel schrijven over detective-verhalen van ‘intellectueelen’ (naar aanl. van Aveline) en dan nog zoo'n artikel... God betere't, als ik ook al die artikelen kon laten waaien, en eens een flinke tijd achter elkaar menschen zien à la Malraux (Ramon Fernandez, Berl, enz.) om mij weer eens ‘à la page’ te voelen en ècht buiten Holland. Maar alles moet langzaam gaan, het is om er wanhopig van te worden, en ik weet werkelijk niet meer wat ik voor mijzelf schrijven wil. Die herinneringen uit Indië misschien? maar ach... Reken maar op niets. Ik moet mij weer wennen, aan Parijs, aan het artikelenschrijven, aan alles. Een slappe poot van je Ed.
Schrijf maar geen opwekkende brief terug; het helpt toch niet. |
|