Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd1100. Aan J.A.A. Engelman: Gistoux, 11 april 1932Gistoux, Maandag. Beste Engelman, Waar blijven de beloofde nummers van De N.E.? dat met het gesprek ‘Hans en Bennie’ van MarsmanGa naar voetnoot1.; dat met de bespr. van Forum 3, en als je hebt, van Forum 4.Ga naar voetnoot2. Ik las alléén één losse bladzij, mij door Greshoff doorgezonden, waarop mijn vers over de sirenenGa naar voetnoot3. voorkwam en jouw polemiek over ‘Vlaanderen's verfvermaak’.Ga naar voetnoot4. In dit laatste stuk staan voortreffelijke dingen - met alle vriendschap die ik voor Gr. heb, kan ik niet anders dan dit toegeven, en ik ben over- | |
[pagina 277]
| |
tuigd dat je ten opzichte van die fotografische misvormingen volkomen gelijk hebt. Alleen, je neemt de boutade-achtige overdrijvingen van Gr. te veel au sérieux; wat je over de Haesaerts zegt, is veel interessanter, - wat zeg ik? instructiever! Wil je niet, ware het maar in één alinea, op deze kwestie terugkomen in het stuk dat je voor ons schrijven gaat over Koch?Ga naar voetnoot5. - En kan jij nu niet, over eenigen tijd, een niet-afkrakend stuk schrijven over Willink, voor wiens kwaliteiten je toch niet blind bent, al mag hij dan de zuiverste tegenstelling zijn van Wiegersma (een tegenstelling genre Huxley-Lawrence, die iedereen op het oogenblik bezighoudt, naar het schijnt). Met je versGa naar voetnoot6. hebben we een vermakelijk geval beleefd, dat ook heel onaangenaam had kunnen zijn zonder de aardige houding van Ter Braak. Ik kreeg het hier in Gistoux van Bouws doorgestuurd en zond het weer naar Roelants, met mijn ‘zeer voor’; ik dacht dat hij, gegeven zijn antipathie tegen ‘onpoëtische’ poëzie, er ook voor zou zijn en Ter B. tegen. Tot mijn verbazing krijg ik een kort briefje van hem terug dat hij het ‘te mooi’ vond en, gegeven onze ‘grondwetinleiding’, had tegengestemd. Ik heb èn aan hem èn aan Ter Braak onmiddellijk briefjes geschreven dat ik zooiets te bête vond, dat ik me niet aan onze eigen z.g. ‘grondwetten’ wou vastleggen, enz. enz. - hopende op deze manier Ter Braak nog mee te krijgen. Het zou mij persoonlijkGa naar voetnoot* zéér onaangenaam zijn geweest als dat vers van je, niet alleen omdat het een beetje als antwoordGa naar voetnoot7. bedoeld was, maar zoomaar, omdat ik het èn ‘persoonlijk’ (begrijp je het nòg niet, ‘aestheet’!) én als ‘Perzisch tapijtje’ verdomd aardig vond, teruggestuurd was. En daar krijg ik vanmorgen, nog vóór mijn brief hem heeft kunnen bereiken, een brief van Ter Braak met dit alleraardigste zinnetje erin, dat ik je niet onthouden mag: ‘Ambrosia': ben ik zoomaar voor. Alle poésie pure, in hoe verfijnden vorm ook, behoort bij mijn ruik-en-tastorganen en die zeggen bij een friction-Engelman altijd: ja!’ | |
[pagina 278]
| |
Heb je verder de groote Costeriaansche tegenaanvallen gezien van Theun de Vries en Thonie Donker, resp. in Crit. Bulletin en N.R.C.?Ga naar voetnoot8. Ik ben blij dat ik de pachydermenedelheid van nr. 2 dan toch heb kunnen doorprikken, dàt noem ik een succes! Hij vergeet er zijn objectieve beoordeelaars-rol door. Jammer alleen dat mijn Coster-serie, zelfs door déze bezweringen, moeilijk kan worden ontkracht. Wil je Henny vragen waarom hij mij niet schrijft? Heb ik hem iets misdaan of is hij weer minder goed? Ik weet je nummer weer niet aan de Oude Gracht en adresseer daarom deze brief naar hem. Schrijf mij ook eens hierheen, en vertel mij o.a. wanneer we een nieuwe definitie moeten geven van het toch zoo eenvoudige woord ‘persoonlijkheid’. Met hartelijke groeten, steeds je EdP, Heb je nog méér verzen voor het levende tijdschrift? |
|