Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
om 4 uur; maar vandaag is Coster af. Ik ben er heftig verlucht van! Op het laatst werd het wel taai, en vooral de ‘conclusie’ werd erg moeilijk, na al wat ik al over dezen auteur reeds had gezegd. Enfin, ik ben er nu van af en hoop het ding niet meer in te zien voordat ik er in Rotterdam bij Menno mee aankom. - De Marslieden vinden het zeer goed en Marsman geeft toe dat ik hem in menig opzicht ‘uit een droom’ heb gehaald, ten opzichte van dezen man; ofschoon hij het in sommige opzichten toch niet met mij eens is. (Het moet in het gebruik ook zoo'n goeie vent zijn, die Dirk!) ‘Rien’ valt in sommige dingen mee, in andere weer niet. Maar over het algemeen blijft zij mij sympathiek. Ik zou ook kunnen schrijven: heel sympathiek, maar dat is misschien toch overdreven. Ik houd 10× meer van jou. Het lijkt mij eigenlijk een heele last om met haar getrouwd, of enfin, ‘samenwonend’ te zijn. Maar voor Marsman schijnt ze toch de ware gezellin te zijn. En ze is 34, hoorde ik zooeven. Allerkranigst ziet ze er uit, voor 34! Ik ben een beetje meer van haar gaan houden sedert ik weet dat ze 34 is. Ik wou dat jij 34 was! Het is hier overigens nog steeds akelig weer. Vandaag was het iets beter; misschien is het morgen verrukkelijk. Misschien is dit weer speciaal de heele Augustusmaand door zoo treurig geweest; om er de kankerstemming bij mij in te houden; misschien wilde ook de Natuur dat de heer Dirk Coster zou worden verdelgd. Ik voel mij pantheïstisch worden, onder zulke voorteekenen. Als Menno nog bij jullie is, zeg hem dan even dat ik gelijk hiermee een dikke brief (n.l. inhoudende allerlei bijlagen) opzend naar Rotterdam. Hij is daar toch Zondag, en de brief gaat over het tijdschrift. Daarover wordt ontzettend gepraat en gekankerd: maar de V.Bl. geven het toch op, d.w.z. Marsman heeft Van Wessem overtuigd dat het noodelooze versnippering was om daarmee, naast ons, voort te gaan. Hijzelf is ons zeer toegewijd en neemt zich voor, een krachtig medewerker te zijn. Maar wat een geklets en geanalyseer is er toch noodig om zooiets voor elkaar te krijgen, ieder heeft een eigen opinie en moet toch worden tevreden gesteld. Ik lees je beide brieven over en merk dat je - op het bezoek van Scholte na - in ongeveer dezelfde eentonigheid leeft als ik. Wij hebben hier de Marslieden natuurlijk, en verder is Gille gisteren aan zijn keel geopereerd. Anders is alles precies als altijd; alleen had ik Coster om op te kauwen. Morgen is mijn moeder jarig en komt de oude Dr. Maasland hier. Er zijn soms wel kleine komische voorvallen, als | |
[pagina 181]
| |
een gesprek dat ik na Menno's vertrek had met Oma Britt, maar ik kan ze je niet beschrijven, daarvoor zijn ze weer te stom. Ik vertel ze je wel in R'dam. Truida, neem dit geschrijf voor lief. Ik kan niet beter! Begin September: tegen den 7en of 8en kom ik in Holland en bij jullie in de eerste plaats. Schrijf me als je er behoefte aan hebt, maar vergeef me het stomme air van mijn correspondentie. Heel veel liefs. Je Ed.
P.S. - Het is weer kwart over twaalf, ik kuikel in bed. Hoop vannacht de schâ in te halen; maar jou moest ik schrijven, na je zoo te hebben verwaarloosd. Denk maar dat het Coster's schuld is en niet de mijne, dear. |
|