Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd934. Aan F.E.A. Batten: Gistoux, 1 augustus 1931Gistoux, Zaterdagavond. Beste Frederik, Best, wat dat gedichtje betreft.Ga naar voetnoot1. Zóó begrijpt niemand er iets van. En Nijhoff zwijgt wel, dat garandeer ik. Dat EI zal hij heelemaal niet grappig vinden, overigens. Maar je moet in de 2e regel ‘rijmen’ (als dàt er staat) door ‘rijmpje’ vervangen; anders is het of je hèèl zijn rijmkunst bedoelt, en niet deze eene zoutelooze witz. Ik houd me dus voorbereid op je geldzendingen en desiderata. Inderdaad zond ik je een Domineesland, echter met een uitgekrabde opdracht op de laatste blz. Ik hoop dat dit niet erg is? - De Groene bevat(te) Marsman's proza. Haal er je hart aan op. Bloem is een alleraardigst iemand. Als zijn brief ironie bevatte, was het een zéér speelsche. Maar ik geloof eerder aan een overgroote (ouderwetsche) hoffelijkheid. Amuseer je bij je ongeparfumeerde sloot.Ga naar voetnoot2. Van hier geen nieuws. De zon komt terug, maar de regen laat zich niet zóó maar verdringen. En ik werk een béétje. Hart. gr. van je EduP.
Dank voor het uitknipsel.Ga naar voetnoot3. Van de ‘vaderlandsche’ ironie heb ik niets gesnapt. Het is toch lastig, soms, als je zoo dom bent. |
|