Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd890. Aan H. Marsman: Brussel, 16 juni 1931Brussel, Dinsdagmiddag. Beste Hennie, Hierbij dan de photo en de nieuwe Eva van Engelman, in ruil voor die andere opname, als je zoo goed wilt zijn mij jouw exemplaar te sturen. - Wil je Engelman verder hartelijk bedanken voor het stuk over Slau,Ga naar voetnoot1. dat hij mij (wschl. op jouw verzoek) opzond? Ik schreef hem gisteren aan jouw adres omdat ik zijn huisnr. niet meer wist en dat in Gistoux niet kon nakijken. Nu je brief. Eerst het zakelijke.
| |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
* * *
Nu heb ik 3 sterretjes gezet omdat we tot het persoonlijke, niet-meer-zakelijke=literaire, geraakt zijn: de vriendschap. Je ultimatum is erg aardig, erg jong, erg dichterlijk ook - heeft iets Shelleyaansch, vind ik. En toch begrijp ik niet hoe je me mysterieus kunt vinden, in dit opzicht. Me dunkt dat ik je toch bewijs op bewijs heb gegeven, al waren die bewijzen dan niet ‘explosief’, dat ik mijn tegenwoordige verhouding tot jou absoluut als een vriendschapsverhouding beschouw, al is het dan, après tout, een beginnende. Ik geloof dat met dit laatste woord alles gezegd is. Onze verhouding tot dusver was uiteraard nooit veel meer dan een vriendschappelijk contact dóór, over, langs, om, in en bij de literatuur; voor iets anders ontbrak ons tot dusver materieel de tijd, en werkten ook de omstandigheden niet mee. We zouden elkaar in andere levensomstandigheden moeten meemaken, om het tegenwoordige stadium van vriendschapsgevoelens tot een werkelijke vriendschap te doen ‘rijpen’, zooals dat heet; maar ik heb te dien opzichte niet de minste vrees of twijfel. D.w.z. - als ik alleen vrienden kon zijn met iemand ‘de mon bord’: geheel van mijn slag, dan zou ik wèl twijfelen (jouw Shelleyaansche kant is mijn fort niet), maar als dat waar was, zou ik immers ook Jany niet alleen vriendschappelijk gezind zijn, maar ronduit vijandig. Neen, het eenige wat voor mij telt - na een ongeveer gelijkwaardige intelligentie, of wat daarvoor in de plaats treedt, natuurlijk - is dit: de properheid van het individu, zijn werkelijke, menschelijke waarde - of, om je nòg een voorbeeld te geven, dat in duidelijkheid, hoop ik, niets te wenschen overlaat, ik aanvaard jou precies en geheel om dezelfde redenen waarom ik Nijhoff verwerp. Ik ben overigens op het gebied van vriendschap juist nogal sceptisch geworden; ik heb opgemerkt dat men, in een menschenleven, waarin alles wisselt, ook de behoefte aan bepaalde vrienden voelt | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
wisselen, en dat na eenigen tijd, als we eerlijk zijn, we onszelf moeten toegeven dat sommige - zelfs van onze beste vrienden, alleen nog maar onze vrienden zijn, omdat ze het eens geweest zijn. Of als je dit beter vindt, dat het vaak meer een kwestie is van trouw dan van liefde. De vrienden die ons werkelijk, door de jaren heen, nà blijven, zijn heel schaarsch, geloof je ook niet? misschien is dit zuiver een magnetische (dierlijk-magnetische) kwestie, die met intelligentie, streven naar hetzelfde doel, en dgl. niet veel meer te maken heeft. Het gevoel van medeplichtigheid kan in de vriendschap soms ook heel sterk binden. Of, bij jeugdvrienden, het gevoel van verteedering tegenover de eigen, maar ook de samen gedeelde, voorbije jeugd. ...Dit alles is uitweiding, overigens; we spreken er nog wel eens beter over. Ik moet je alleen vooruit zeggen dat ik in mijn zachtere gevoelens weinig ‘explosief’ ben (ook tegenover vrouwen)! Dus, vergeef me bij voorbaat. Met hart. groeten, je E
P.S. - Morgenavond komt Van Wessem hier; Donderdag en Vrijdag ben ik met hem in Gistoux, Zaterdag of Zondag wschl. weer in Brussel terug. |
|