Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
882. Aan H. Marsman: Gistoux, 10 juni 1931Gistoux, Woensdag. (Ik ben hier nog 10 dagen.) Beste Hennie, Afgesproken: ik houd de copieGa naar voetnoot1. aan, spreek er medio dezer met Stols over, als hij terug is, en in Aug. met jou; misschien moet de indeeling bij nadere beschouwing ook nog anders? Ik zal Vera vast doorkijken; als je in Aug. hier bent, heb ik er dan nog de nrs. van Juni en Juli bij; de tekst van de V.Bl. is n.l. wèl zoo prettig, om na te kijken, als je getypte copie. Graag dat stuk van jou over mij (werd je dat ingegeven door het bezadigde gelul van Anthonie over ons beiden?)Ga naar voetnoot2. - maar dan niet in Vriend of Vijand, waar ik zelf al een nawoord voor schreef. - Maar wat denk je van een nawoordGa naar voetnoot3. voor het 3e deel: Tegenonderzoek, dat met het Gesprek over Sl. begint, en waarin onze polemiek voorkomt, plus de stukken over jou: dat wat ik reeds schreef en dat wat ik nog schrijven ga? Daarin dan, niet een voorrede (dat zou het effect bederven), maar een nawoord van jou over mij. Als je je nu geïnspireerd voelt tot dat stuk, doe het dan nu; we houden het dan zoo lang aan. Volgend voorjaar kan het deel verschijnen. Of wil je in Augustus? je kunt dan de copie bij je nemen, in het pension. Slau is wschl. dan hier. Geloof je dat Vic in de redactie wil?Ga naar voetnoot4. Had hij niet eenige bezwaren tegen Van Wessem? Moeten we Slau niet vragen?Ga naar voetnoot* Nu het zoover is, vind ik deze reorganisatie wel erg zielig voor Binnendijk; laat die zich er zoomaar uitkeilen? Enfin, ga je gang en ik hoor dan nog wel wat de uitslag is. Ik zal mij pas voor de zaak interesseeren als het uitgebreide tijdschrift bestaat; al dan niet als redactielid, want heusch, het kan mij niets schelen; liefst zou ik zelfs gewoon medewerker zijn. Ik heb n.l. duidelijk het gevoel dat ik de eerste jaren heelemaal niets schrijven zal, en daarna iets geheel anders dan ik tot nu toe deed. Maar wat er komen zal, heeft wschl. een sterk karakter van onwaardigheid, | |
[pagina 105]
| |
of a-waardigheid, als je dat beter vindt. Ik zou het officieele schrijverschap, dat op mij ook al begint te drukken, zoo ver mogelijk van me af willen smijten; als afschrikwekkend voorbeeld hebben we Anthonie om naar te kijken. De vraag is nu: wat heb je aan zoo iemand in een redactie? Enfin, misschien is alles ook maar een voorbijgaand dégoût. Maar ik geloof het niet; ik geloof dat ik tot deze phase ‘gerijpt’ ben (om met Menno te spreken), en de rijpe vrucht ‘valt af’. Ik heb te veel levende letteren tot mij genomen, ik ben er van doortrokken en verzadigd, en zoo iemand als Pom doet mij eig. ook rillen. Ik begrijp niet dan men zelfs als schrijver - al ben je dan uiteraard altijd ijdeler dan iemand anders - niet de vrijheid verkiest boven een ‘eervolle’ rol, positie, of hoe je dat anders noemen wilt. - Wat werkelijk waar is, in mijn liefde voor de letteren, is de passie voor lezen, - en dan nog, zooals ik je zei, ik lees dikwijls zooals een opiumschuiver schuift: om het leven waarover ik beschik met het ‘verbeelde leven’ te overstelpen. Hierbij nog een foto. Hart. gr. van je E.
P.S. - Heb je nu gezòcht naar die Eva van Engelman?Ga naar voetnoot5. Wie zou haar hier hebben gestolen? Zij is en blijft weg. Ik lees nu voortdurend Couperus (de feuilletons) voor die voorgenomen bloemlezing. Er is veel aardigs bij, maar toch ook een imposant quantum lullekoek; dat merk je als je de boel achter elkaar leest. Ga naar voetnoot6.Ik stuur je een dubbele proef (bijna het heele eerste cahier) van Vr. of Vijand. |
|