Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |||||||||
862. Aan H. Marsman: Gistoux, 17 mei 1931Gistoux, Zondag. Beste Hennie, Dank voor je uitvoerig schrijven.Ga naar voetnoot1. Ik ben in mijn sas dat je mijn stukken over Job (althans het 2e, maar dat eerst tot zijn recht komt na het eerste) goed vindt; men spreekt daar anders nooit over, iedereen complimenteert mij alleen over mijn aanvallen op Coster.Ga naar voetnoot* Terwijl Job - (inderdaad 2 meer dan 1) m.i. behoort tot het volste, en tegelijkertijd het meest geserreerde van den bundel; iedere zin de natuurlijke gedachtevoortzetting van den vorige. De stukken die voor mij goed zijn, zijn: 1. het ding over Nwe Geluiden; 2. over het geestenboek van Fl. Marryat en de andere wereld (al werd dit onderwerp bij lange na niet uitgeput); 3. het stuk over Gide en Vermeulen, waar ik verdomd graag nog altijd een tégenstuk op zou willen zien, liefst van den grooten Thijs himself! ik heb het gevoel dat ik hem hier op de plee heb gezet, en verdomd als het niet waar is - al is hij dan een ‘onvergelijkelijk’ muziekkritikus; 4. het stuk tegen de jong-katholieken, ondanks de z.g. ‘eenzijdigheid’ ervan (il faut avoir l'esprit de haïr ses ennemisGa naar voetnoot2.; Chamfort); 5. Job (in zijn geheel); 6. Wilde. De rest is 2e en 3e rangsch; soms, als in de gesprekken met Jany en mijn eerste aanval op jou, behoorlijk 2e rangsch. - Maar inderdaad, mijn maatstaf is lichtelijk verschillend van de jouwe; laat mij je eraan herinneren dat in je Kort Geding voor mij niets gaat boven het stuk over Renn, ook als je analyses van sommige dichterfiguren knapper en completer mochten zijn. Maar dit is direct waar, dit is een ‘man-tegen-man’: Marsman tegen Renn. Je hebt dus wschl. groot gelijk als je zegt dat ik misschien meer psycholoog dan kritikus ben. Dit alles nat. nog binnen bepaalde grenzen, maar het is een feit dat mijn aandacht zich veel meer richt op den man achter het werk, dat het werk, met al wat ik er in apprecieer, wat ik er zelfs in moèt apprecieeren wil de man mij interesseeren, tòch eigenlijk voor mij een beetje ‘middel’ blijft, terwijl voor jou het volle accent uit den man òp het werk | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
valt.Ga naar voetnoot* Vandaar dat jij niet voelt voor Parlando, toch zeker een van de persoonlijkste bundels van onze generatie? en dat ik, ofschoon jullie werk toch wel op één plan staat, jou prefereer boven Anthonie. Ik heb in laatste instantie het gevoel dat een andere Anthonie mogelijk zou zijn geweest in onze poëzie, een andere Marsman niet. Tout est là. Wij blijven voortdurend onszelf getrouw. Maar zeg me eens: wat vind je eigenlijk beter, Casanova op z'n best - ook als schrijver - of Malte Laurids Brigge?Ga naar voetnoot4. Dit is misschien wel een criterium. Minder talent dan Casanova mag de ‘persoonlijkheid’ die mij interesseert eigenlijk weer niet hebben - ofschoon, ofschoon... het talent van Casanova eig. al heel groot is! De brief van JanyGa naar voetnoot5. vind ik zeer de moeite waard. Er staan uitstekende dingen in, die mij weer doen betreuren dat hij zijn natuurlijke proza altijd zoo laat heupwiegen. O.a. die vgl. van de roode en witte bloedbolletjes. En er is ook ‘veel waars in wat hij zegt’. Nu wat betreft de invloed van De Afspraak, die zie ik hier lang niet zoo direct als in het eerste deel van A.-M.B., maar, het is duidelijk dat ook dit verhaal van jeGa naar voetnoot6. tot de Afspraak-categorie behoort. Zooals, trouwens, De Pen op Papier van Pom, die ik, om de schrijfwijze, bóven de Afspraak verkies, en die tòch, eigenlijk, Pom's Afspraak is! Het gekke is dat jouw verhaal een soort brug legt, en de soortgelijkheid (of is het: gelijksoortigheid?) van àl deze stukken in het oog doet springen; je verhaal staat precies tusschen Jany's en Pom's Afspraak. En toch, zoo onoorspronkelijk en onpersoonlijk als Jany zegt dat het is, kan ik het niet vinden; ik vind het, wèl ‘literair’ misschien (die ‘wortels’!) maar toch echt; omdat... let nu op, want nu komt de psycholoog weer op de proppen, jij als mensch ook, precies zóó, tusschen Jany en Pom instaat. Ik vind je verhaal dus toch sterk Marsmaniaansch! En dus niet alleen acceptabel, maar goed. Voilà, heb ik het niet prachtig opgelost? (En heusch, ik ben ernstiger dan misschien wel lijkt.) Ik lees je brief nu over, het ‘directe’ heb ik uit hoofd beantwoord. Nu de andere punten. | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 83]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
je E.
B.H. - Hierbij nog de brief van Jany dien ik vergat in mijn anderen brief te sluiten. Ik las hem over en vind hem werkelijk heel goed; afgescheiden ervan of hij geheel op jouw geval toepasselijk is of niet. Wat is het toch zonde en jammer dat Jany niet - ook literair - zóó kan schrijven; misschien wortelt zijn proza dan in het voor-literaire leven, maar wat een (na)-literaire luchtwortels schiet het dan! Sommige stukken van zijn In Gedachten, de stukken die hij niet verhaspeld heeft, vind ik ook zeer goed, zoo o.a. in het laatste Gids-nr.Ga naar voetnoot13. Maar meestal overschrijdt hij de grens, inplaats van veerend en golvend, wordt het dan traag-kronkelend en zooals ik al zei: heup-enbil-wiegend, werkelijk grotesk soms voor mijn gevoel, van een aanstellerigheid, die met zijn werkelijke grootheidjuist niet te rijmen is; als een mooie vrouw met een mooi teint, die duimendik zalf op haar gezicht smeert. En hij neemt zijn zalf au sérieux, wat op z'n minst genomen toch een literair euvel is... | |||||||||
[pagina 85]
| |||||||||
Eens heeft Jany een soort dagboek geschreven voor een vrouw van wie hij hield; een vriendin zou het doorgeven en naaide het toen in een kussen dat zij zelf dan cadeau zou doen; maar het dagboek kwam niet aan, en het kussen, geloof ik, ook niet. Wat zou er met dat dagboek zijn gebeurd? Stel je voor: het genot van degeen die er op dit oogenblik de bezit(s)ter van is (die vriendin misschien wel), als die persoon tenminste eenig gevoel hiervoor heeft; - ik ben er zéker van, absoluut zeker (ik zou het 3 × kunnen onderstreepen) dat daar pagina's in voorkomen en accenten, waar het beste uit De Afspraak niet bij haalt! Jany, een oogenblik wèrkelijk verliefd, schrijvende zonder aan literatuur of publicatie te denken, en toch al de veertig voorbij: wat een rijkdom in ieder opzicht! En dat dagboek is weg, aan de Nederl. letteren ontrukt, ontstolen door een soort kakmadam misschien, die er alleen naar kappersjongensgeilheid in zoekt, met een sneer dat ze het lekker niet doorgezonden heeft. ‘Het leven, waarde vriend, heeft van die wonderlijke sarcasmen!’ zooals mijnheer Serjanszoon of zoo iemand zei.Ga naar voetnoot14. Je E
P.S. - Later. O ja, ik ben je misschien ook nog een verklaring schuldig over dat stukje over Ger. BruningGa naar voetnoot15. (buiten mijn anti-Roomschheid om). Ik kende, toen ik dat schreef, zijn Nagelaten Werk niet, alleen zijn portret - dat mij nog altijd hoogst antipathiek is, ofschoon ik het bij lange na niet zoo belachelijk vind als het ‘geniale’ portret van zijn broer - en de studie over Baudelaire,Ga naar voetnoot16. in Erts II. Nu moet je weten dat ik in dien tijd dagelijks omging met Pascal Pia, iemand die Baudelaire kent als geen ander, die zelf in zijn leven veel met B. gemeen heeft (ziekte, voortdurend geldgebrek, enz.; - ik schreef op hèm De Katastrofe, verder is hij ‘Vincent’ uit Huize-aan-Zee en ‘Daniel’ uit De Avonturiers), en als je dàn dat echte Hollandsche opstel leest, met van die hysterische hijgzinnen erin als: ‘...en toen Baudelaire tot de laatste, láátste cent de tol aan de Schoonheid had betaald’ (of zooiets), heusch, dan voel je je of je een fluim in je gezicht krijgt. Vandaar mijn reactie. Jij hebt deze Bruning verregaand overschat; uit vriendschap | |||||||||
[pagina 86]
| |||||||||
misschien, maar je deedt het.Ga naar voetnoot* Toch heeft zijn Nagelaten Werk, na dit rotartikel over Baudelaire, mijn beroerden indruk over hem een beetje goedgemaakt, d.w.z. andere stukken - ook dat halfslachtige artikel over Gide,Ga naar voetnoot17. alweer iemand die Gide maar half kent - zijn in ieder geval niet zoo wee van toon. Maar je tirade over zijn halfverminken en half-wurgen van RimbaudGa naar voetnoot18. vind ik nog altijd gewoonweg bête, en wat Slau daarover zei nog altijd het eenige wat erop geantwoord kan worden. - Ik schrijf je dit alles zo precies, ofschoon ik weet dat je een vriend was van Bruning en dat hij dood is; maar ik erken de dood eenvoudigweg niet als een ‘goedmaker’ van allerlei, en verder, als jij over Van Ostaijen dezelfde dingen zou zeggen die ik je nu over Br. zeg, zou ik je dat niet alleen niet kwalijk nemen, maar ze zouden mij ook niet kwetsen, als ik maar wist dat ze waar bedoeld zijn. Je vraagt ergens voor dezen Br. ‘heldere vijandschap of bewondering’, geloof ik. Nu, eerlijk gezegd, ik zou het niet verder weten te brengen dan tot ‘klare onverschilligheid’. En dit nu wèl omdat hij dood is. Leefde hij nog, en was hij met die ‘vurige’ stukken doorgegaan, dan had ik wschl. lust gevoeld er mijn ‘moerassigheid’ op een dag zoo scherp mogelijk tegenin te zetten, bv. op het punt Baudelaire of Gide. Ik begrijp verder ook niet goed waarom ik in mijn bewonderingen ‘opener’ ben dan in mijn vijandschappen; tenminste voor zoover het karakter van bewondering deze grootere ‘open’-heid niet vanzelf meebrengt. Als ik vecht, vecht ik om te winnen; dan is het; erop of eronder, met àlle middelen die ik heb. En ik heb bij mezelf kunnen waarnemen dat ik niet ben als Greshoff, die, wanneer het gevecht moeilijk wordt, er écoeuré van raakt, ik word hoe langer hoe giftiger en strijdlustiger. Maar vecht ik niet en moet ik ook iemand's deugden belichten en opsommen, dan schrijf ik een beschouwend artikel - zooiets dus als Engelman laatst over Parlando.Ga naar voetnoot19. Dit lijkt mij de juiste middenweg, in de 2 andere gevallen ben je; vriend of vijand. En de vriendelijke vijand is een idioot. Nu nog iets anders - over ‘poëzie’. In de Nwe Eeuw die Engelman mij zond, stond een vers overgenomen van dien anderen Bruning,Ga naar voetnoot20. | |||||||||
[pagina 87]
| |||||||||
den fronsend-geniale. Hoe vind jij dat vers? (het heet Droefenis der Vreugde). Ik vind dat: van inhoud stom, en van toon walgelijk. Ja, dit is nu eigenlijk een pracht-voorbeeld van poëzie die mij geestelijk hevig tot kotsen brengt. O, dat gedragene ... dat uitgetee-eemde.... ‘bij den laatsten regel is de dichter van zijn stokje gegaan’ moest eronder worden vermeld. Aan te leeren humbug. Ik geloof dat Engelman de eenige dichter is met wèrkelijk talent, onder de J-K.'sGa naar voetnoot21.; en Kuyle (Songs ofKalua). - Na Het Roosvenster alleen zou ik het van Engelman trouwens ook niet hebben gevonden. - Maar àl de anderen zijn meedoeners, die beneficieeren van de epigonen-opvatting over poëzie in Holland; van het genre dat Slau in de V.Bl. verfoeit. (Ook Wijdeveld en Van Duinkerken.) Met hart. gr. nogmaals je E.
P.S. - Het zou onjuist zijn te zeggen dat er een ‘verkoeling’ is geweest, of is, tusschen Jany en mij. Er is een andere instelling van mij tot hem; meer weet ik er eig. niet van. Ik zal zien wat deze logeerpartij oplevert. Ik waardeer hem, als jij, buitengewoon, om wat jij ‘ruimte’ noemt (een zeer goed woord!) |
|