Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd813. Aan G. ter Braak: Brussel, 7 april 1931Brussel, Dinsdagmiddag. Beste Truida, Daarnet krijg ik een woordje van Menno over het vergiftigingsgeval van Berlijn. Hij is nu op weg daarheen en zal er nog wel zijn als dit schrijven in Holland komt. Het is een lamme historie. In een van zijn laatste brieven aan mij schreef hij: ‘ik houd van haar’; twee dagen later hoorde ik van Bouws dat hij haar geschreven had dat het onmogelijk was. Het is voor dat kind natuurlijk intens beroerd; afgescheiden nog van het figuur dat zij slaat (als zij van hem houdt). En met het paardenmiddel van een Duitsche zonder al te veel cultuur, heeft ze nu vergif genomen. Ik heb een geweldige hekel aan zooiets: ik zou die vergiftiging van dichterbij willen meemaken. Wat denk jij? Voor mij is duidelijk dat, als zij tot het leven wordt teruggebracht, Menno ‘er aan gaat’; het is altijd degeen die géén vergift heeft ingenomen die het aflegt in zulke gevallen. Vooral als het een man is; vrouwen zijn in dit opzicht verstandiger. Ik had je allang willen schrijven, maar eerst zat die griep me in den weg, daarna kwam al die misère met Menno, die ik niet wilde vergrooten door vanop een afstand ook mee te doen; hij heeft nu ge- | |
[pagina 22]
| |
noeg aan Bouws, jou en E. de Roos. Maar dit telegram is zenuwschokkend. Ik heb de pest aan menschen die anderen in een zelfmoord betrekken, zooals ik het ook had aan mijn vader, die er toch reden genoeg toe had. En zelfmoord is 9 op de 10 keer een drastische vorm van protest tegen andere menschen. Houd mij op de hoogte, wil je? ook van Menno's terugkeer en zoo. Geef me jouw indrukken. Als je denkt dat mijn tegenwoordigheid gewenscht is, telegrafeer me dan, ik kan nu misschien wel even weg, wat de situatie hier betreft. We zijn nu 7 April. Het zou mij au fond satanisch amuseeren als er 9 April - in Berlijn, waar M. nu al zit - tòch nog getrouwd wordt, de bruid een beetje pipsch nog van de poging tot zelfverdelging. Maar misschien is alles echt tragisch en sterft ze heusch. (Laat ons dan hopen dat ze niet bij vergissing te veel heeft ingenomen!) Dit is mijn slechte kant, in alle oprechtheid. Maar ik kan er niets aan doen: ik vertrouw die zaak niet. Ik heb dergelijke middeltjes meer meegemaakt, en ik weet ook hoè gevaarlijk ze zijn - voor den ‘ander’. Waarom hebben de menschen toch niet een beetje meer trots in hun duvel - in gevallen als deze, althans! Ik wou dat ik naar Berlijn kon gaan, als ik niet zelf in zulke naargeestige omstandigheden zat, zou ik dat eigenlijk het liefste doen. Enfin, schrijf jij mij, dat is het beste. Schrijf mij ook wat jij nu eigenlijk denkt van fraülein Gerda. Wat Bouws mij ervan schreef was van nul en geene waarde. Hij vergeleek haar met Simone (mijn vrouw) wat zeker absoluut ernaast is. Maar Bouws ziet de vrouwen en deelt ze in naar hun élégance en vertoonbaarheid, ik zou zijn Ruth verduiveld graag persoonlijk eens bekijken, om na te gaan of hij haar net zoo onnoozel ziet als bijv. Darja. Style, stijl, perfect style, zegt die goede Bouws, daarbuiten geen hyle, ik bedoel: heil! Hij heeft een soort antipathie tegen Gerda, omdat hij niet op haar verliefd zou zijn geworden, en Menno, zegt hij, zoekt eigenlijk precies in een vrouw wat hij zoekt (het eene lijkt me al even ‘gratis’ als het andere). Kortom, ik weet eigenlijk niets van het kind, en vertrouw hierin meer op jou dan op het oordeel van 3 Bouwsen na lange beraadslaging. Maar schrijf zuiver en precies wat je denkt. Begrijp me goed: ik heb niets tegen haar en kan me haar toestand heel goed indenken en vind alles even zielig. Ik heb alleen een zeker wantrouwen (en groote bezwaren) tegen deze vergiftigings-affaire. Wat je van haar en Menno zei: de onmogelijkheid voor haar om een ‘eigen leven’ naast hem te leiden, wat een eerste vereischte is in dit geval, lijk me absoluut juist. Dat is het drama van bijna àl die meisjes, | |
[pagina 23]
| |
en zij die wèl een ‘eigen leven’ kunnen leiden, gelooven dat ze daarin gesteund moeten worden door, in de allereerste plaats, een amant. LappóGa naar voetnoot1. hier gaat niet, omdat het een complete ‘hij’ is. We hebben hier zijn dubbelganger. Dat zou groote stoornissen geven zonder éénig genoegen. Maar wat is dat voor onzin dat Gerda ‘hem niet wil houden’? - àls alles doorgaat (waar ik het toe zie komen), kan Menno niet van haar gedaan krijgen dat ze wèl wil? Dat is toch nog het minste. Je hebt me helemaal niet gezegd hoe je het ridderverhaalGa naar voetnoot2. vond - alleen maar je gevoel van ‘vereering’. Met het verhaal of alléén maar met mijn goede opinie? Curieus, zooiets. Mijn goede opinie gaat niet zoover van te gelooven dat jij precies tot zooiets in staat zou zijn, wèl dat je, als het er wèrkelijk op aankwam, van hetzelfde soort zou blijken. En ik geloof niet dat ik mij hierin vergis. Je bent nu 22 jaar, de vrouw uit het verhaal was misschien 4 of 5 jaar ouder. Het grappige is bovendien, dat in onze XXe eeuw, zooiets eigenlijk veel gemakkelijker is, ik bedoel: veel minder moed vereischt, dan toen. Maar nu ja, die historie van het hemd is dan ook maar een ‘verhaaltje’!... (Vraag Bouws eens of hij in het zijden harnas zou zijn gaan toernooien! - Vraag Menno en mij ook maar!!) Het is een fraaie wereld waarop we leven; Menno vraagt mij: ‘door welke beschaafde duivel gecreëerd’? Er zijn tóch nog wel eenige mogelijkheden om werkelijke moed en toewijding te betoonen - vooral zonder er vergift bij te halen. Wil je de mémoires van Vera Figner eens lezen? Wat is zooiets mijlen verwijderd van het-meisje-dat-dood-wil-omdat-ze-niet-getrouwd-wordt! Schrijf me gauw. Een hartelijke hand van je E. |
|