Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd752. Aan H. Marsman: Brussel, 14 februari 1931Brussel, Zaterdag. Geachte Heer Marsman, Zet u er gerust nog een paar regels onder als u dat noodig acht. De complete tekst is nu naar u toe; een groote enveloppe van mij, en vanmorgen hoor ik van Kramers dat hij u ook het ‘oorspr. artikel’ heeft gestuurd. Misschien moet er hier en daar ook nog wat cement tusschen de losse brokstukken? Doet u alles wat er verder gedaan moet worden, ik ben in dit geval een vertrouwend vijand. Ik zag gisteren bij Stols een photo van u,Ga naar voetnoot1. in een keurig grijs pak, naast Jacques die er uitzag alsof hij volkomen abruti was (van het keuren wschl.), tusschen alle Utrechtsche en on-Utrechtsche katholieken. Ik herkende Engelman (ook vermoeid van het keuren) en naast hem een grove jongen met een mooncalf-face waarin ik - maar niemand heeft het nog kunnen bevestigen - de auteur meen te herkennen van De Ravenzwarte.Ga naar voetnoot2. Ik zou dolgraag een af- | |||||||
[pagina 439]
| |||||||
druk hebben van die photo, zou ù er mij niet een willen bezorgen? En wilt u dan op den achterkant schrijven wie (van l.n.r.) de heeren allemaal zijn?. Als ik ook nog maar één exemplaar had, zou ik u dat zenden (van die Cahiers); maar het mijne moest ik gebruiken als copy. Toch vergist u zich wanneer u denkt dat ik die dingen voor het publiek ‘geschikt’ heb gemaakt; ik heb alleen 1 of 2 al te vertrouwelijke dingen van anderen (als de fluim van JacquesGa naar voetnoot3.) opgeofferd; en verder eenige termen, die meer tot de sexueele dan tot de kritische wereld behooren, door andere vervangenGa naar voetnoot4.; - daarentegen hier en daar een stukje bijgeschreven en vooral verscheidene pakkende voetnoten erbij gezet. Van hun persoonlijk karakter hebben zij niets verloren, dat zult u zien; ik voor mij althans vind de ‘publieke uitgave’ aardiger dan de oude en troost mij over het verlies van mijn oorspr. ex. In deel I: Voor kleine Parochie staat cahier 1 t/m 3; in deel II: Vriend of Vijand, cahier 4 en 5 (meer is er in 30 exx. niet verschenen), plus vele artikelen die daarna verschenen zijn, en ook weer persoonlijke notities, vormend een nieuw cahier 6. U ziet dat men er dus dààr al bij wint. In deel III: Tegenonderzoek, wat ik u reeds schreef. Wij praten niet alleen langs elkaar heen, wij correspondeeren ook in dien trant; alleen, in onze correspondentie voorkomen wij elkaars wenschen en vragen, wat eigenlijk snoezig is. Dus:
Met vriendelijke groeten, uw EduPerron | |||||||
[pagina 440]
| |||||||
Als uw slotwoord niet te lang wordt, zou u er mij niet een afschrift van kunnen bezorgen, of anders een résumé. Ik vraag dit niet uit wantrouwen, maar uit nieuwsgierigheid. Zegt u er niet bij dat we ‘langs elkaar hebben heengepraat’. Dat is zoo het klassieke einde tegenwoordig van ieder debat; en goeie God, als de lezer dat zelf niet vindt - of ziet - waarom zou je hem dat aan zijn neus hangen? |
|