Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd724. Aan W.A. Kramers: Brussel, 3 februari 1931Brussel, Dinsdag. Beste Wynand, Jan kwam vanmorgen bij me op bezoek en vertelde me o.a. dat je door mijn stuk ‘in bitteren tweestrijd’ werd gebracht. Wat is er nù aan de hand? De lengte? ‘Rotte appelen’ staan er toch niet in, en het is voor onze poëzie absoluut van belang dat er op die creativiteitsflauwekul, die alleen maar dient tot het kweeken van epigonen, wordt gewezenGa naar voetnoot* Iedereen wacht op het artikel: Ter Braak, Marsman, Binnendijk - als je het niet opneemt laat je me dus eenvoudigweg een figuur slaan. | |
[pagina 413]
| |
Jan vertelde me ook dat Donker zijn functie van poëzie-chroniqueur had neergelegd en dat je je tot Vic Vriesland hebt gewend. Misschien is er bij deze (of een andere) overdracht nèt een plaatsje dat door mijn artikel kan worden gevuld; d.w.z. in Febr. wschl. de laatste kroniek van Donker, in Maart dit stuk en in April de eerste kroniek van den plaatsvervanger. Je hebt van Donker een eindeloos stukGa naar voetnoot2. geplaatst over een stupiditeit als de Vl. Hollander van Nijhoff; daarna heb je mijn stuk over Slauerhoff (dat heusch van een ander ‘belang’ was) geweigerd, en nu heb je weer, bij een véél korter stuk, tweestrijd... Laten we er trouwens niet lang over praten. Als je werkelijk vindt dat deze kwestie van geen belang is, of dat ik ongelijk heb en wat dies meer zij, best, laat me dan dat figuur slaan en zend mij het stuk terug. Maar schrap mij dan ook, net als wijlen Havelaar, als medewerker van D.G.W. Ik zeg het zonder drift of rancune, maar je voelt: we moeten in zekeren zin op elkaar kunnen ‘bouwen’ - dat is voor mij de eenige reden om aan een tijdschrift mee te werken - of we hebben eigenlijk last van elkaar (d.w. dus zeggen: jij van mij) en dan is het beter er meteen een eind aan te maken. Eindelooze ruzietjes als met Jan hoop ik niet met je te hebben. Maar deze zaak - waarin ik, na zoo langen tijd, den organisator Marsman gedwongen heb zich uit te spreken, die bovendien van belang is voor de oriëntatie van de nieuwere poëzie - gaat mij te zeer aan het hart om me weer met een redactioneel ‘te lang’ te laten afschepen. Het staat je vrij om al de korte aanteekeningetjes van je andere medewerkers te prefereeren boven stukken als dit, waarvan je toch zeker niet zeggen kunt dat het een gratis en oncritisch gescheld is; maar verwerp mijn schrijverij dan ook integraal. Dan hoor ik niet meer in D.G.W. en daarmee uit.Ga naar voetnoot* Met beste groeten overigens steeds je E. |
|