Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd715. Aan C. van Wessem: Brussel, 29 januari 1931Brussel, Donderdag. Beste Constant, Maar kort voor vandaag: ik ben grieperig en houd het bed - d.w.z. het prettigste deel van de kamer. Je antwoord tegen HelmanGa naar voetnoot1. las ik. Nogal parlementair; zijn aanval was feller. Maar misschien is het zoo wel het beste. Je onderscheiding tusschen verhaal en vertelling vind ik wel aardig, maar er is inderdaad van alles tegenin te brengen, lijkt mij; het is een subtiel geval van ‘si les mots étaient des signes’. O neen, je las Jacob CowGa naar voetnoot2. niet, jij, vader nogwel van Jacob Penn.Ga naar voetnoot3. En après tout, in zoo'n geval krijgen jullie beiden dadelijk van me gelijk. PlasschaertGa naar voetnoot4. was erg ouwehoerig - vergeef me dit eenig-juiste woord. Maar hij maakte tenminste geen reclame voor den toeristenbond, dat is waar. | |
[pagina 405]
| |
Van VeraGa naar voetnoot5. nog géén indrukken. Als we een of twee nrs. verder zijn. - Wie geeft Lessen uit? Het idee van die 2 verhalen aan ‘André’Ga naar voetnoot6. lijkt me heel goed. Misschien kom je al schrijvende op een 4e en 5e verhaal over hem: het relaas van zijn ouderdom bv. De figuur kan je uit de handen groeien. De ‘Napoleon-manie’ is goed van idee, maar beroerd als woord. Waarom niet ‘Napoleontisme’, ‘Napoleonnerie’ (neen, dit laatste deugt ook niet). Ik schreef - zooals je nu wel weten zult - een oogenschijnlijk overbodige, in waarheid ‘tactische’, voortzetting van Ter Braak's opstel over Prisma, en zond het direct naar Marsman, met verzoek erop te willen antwoorden. Dat heeft hij in zekeren zin gedaan: voor de helft ontwijkend, voor de helft meer dan duidelijk genoeg, pijnlijk duidelijk, vrees ik, voor de epigonen. Daarna kreeg ik zelfs nog een brief van Engelman, met rectificaties; ZEd. had mijn stuk toevallig bij Marsman gelezen! Ik heb daarop niet al te onvriendelijk, maar nogal verneukeratief geantwoord. Ik geloof dat Engelman overigens de beroerdste nog niet is van die ‘Gemeenschaps’-jongens; jammer alleen dat àl die smoelen mij altijd aan klamme handen doen denken. Het is onnoodig, geloof ik, dat Marsman mijn stuk in stemming brengt. Hijzelf is tegen, Binnend. nat. ook tegen, jijzelf wschl. ook niet vóór. Laat hij het mij maar spoedig terugzenden; anders krijg ik misschien nog een lawine rectificeerende briefjes avant la lettre! Ik heb zooiets liever après. Met beste groeten, steeds je E. |
|