Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd702. Aan C. van Wessem: Brussel, 20 januari 1931Brussel, Dinsdag. Beste Constant, Even snel antwoorden op je laatste missive, die ik hier thuis vind. (Ik logeer bij mijn moeder, een eindje uit de buurt; zij is n.l. weer erg ‘kwakkelende’.)
| |||||||||
[pagina 396]
| |||||||||
Tot nader. Hart. gr. van je E
P.S. - Daarnet komt je lange enveloppe binnen met de aant. retour. Dat is dus ook van de baan.Ga naar voetnoot7. Om die dingen voor het publiek om te werken, daar voel ik niets voor. Maar ik schrijf nog wel eens een ‘publiek’ stukje en zal dan aan je denken!...Ga naar voetnoot* Toch heb ik, au fond, genoeg van dézen literairen kant, die niet vrij is van de bemoeizucht welke ik o.a. Marsman verweet. (Tusschen haakjes: die idioot over Malraux is Van Schendel!Ga naar voetnoot8.) Marsman is een ‘curieus’ mannetje; zoo b.v. waar hij zijn bespr. van ParlandoGa naar voetnoot9. aanvangt met de ontdekking dat ik ‘onvermoeibaar en moeizaam woeker met mijn talent’. Pauvre ami. Dàt is nu juist zoover verwijderd van het talent dat ik bezitten mag, als maar eenigszins kan.Ga naar voetnoot** Maar misschien zal ik mij op een gegeven oogenblik wagen aan de analyse van Marsman's typus: waar bij hem de burger begint (y compris de revue-directeur) en de dichter eindigt. Vale. E. |
|