Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd621. Aan A.A.M. Stols: Brussel, 23 oktober 1930Beste Sander, Hierbij RekenschapGa naar voetnoot1. van Vic Vr., dat hij mij zei je te geven omdat je voor zijn eerste bijdrage liever een Hollandsch gedicht had. Zou je de twee niet tegelijk plaatsen? ze vormen nogal aardige ‘tegenhangers’, en het Fransche wordt dan opgeheven door dit langere poëem. Heb je onzen ouden Jan van Nijlen al gevraagd? Ik bedenk daar opeens dat hij mij laatst vertelde dat hij een stuk of wat gedichten thuis klaar had liggen: hij weeft in stilte, die oude Jan. Je zult zien, als wij allemaal ‘uitgezongen’ zijn, Slauerhoff en ik incluis, zal hij nog met | |
[pagina 321]
| |
een paar prachtige verzen komen opzetten, en met een gezicht alsof er niks gebeurd was. Van Jan krijg je Pia's voorrede terug, die ik gisteravond nog geheel vertaalde. Ik schreef Pia zelf ook een briefje. - Ik las verder De Anatomische Les weer eens van Marsman. Het is ontstellend zooals de eerste opstellen daarin (die over Novalis, Büchner en zoo) absoluut met Jany's stem en gebaren zijn voorgedragen. Het zijn dan ook geen kritieken, maar prozagedichten-op-dichters. Ik ben eergisteren in Wavre veroordeeld, voor de klappen op des pensionhouders smoelement, tot vijf francs boete; en vrijgesproken voor de beleedigingen. Ik had gezegd dat ik hem ‘emmerdeerde’; de rechter, den man ziende, heeft moeten denken dat een dergelijke behoefte inderdaad de natuurlijkste zaak ter wereld was. Dag! Tot ziens. Je E |
|