Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
614. Aan C. van Wessem: Brussel, 20 oktober 1930Brussel, Maandag. Beste Constant, Daarnet je nieuwe brief gekregen. Het is moeilijk voor mij om Stols te zeggen dat hij jou schrijven moet (er schijnt eenige frictie tusschen jullie te zijn geweest,Ga naar voetnoot1. naar aanleiding van dat vorige boek? jij hebt hem toen nogal boosaardig geschreven of zoo) - bovendien heb ik ook voor alle anderen, behalve Marsman, de eerste stappen gedaan: Vic Vriesland, Ter Braak (via Bouws), Nijhoff. Als ik Stols nu dus een soort ultimatum ga stellen, vooral voor een tekst, die er nog niet is, heb je alle kans dat hij inderdaad zijn ‘gevoel’ voor de zaak verliest, hetgeen mij spijten zou... Voilà. Ik zou zeggen: laat Stols vooreerst rusten en schrijf, in ons aller belang en tot je eigen bevrediging, de stukken. Heb je een boek van ongeveer tien vel bijeen, dan zend je mij de copy, ik breng die bij Stols en vraag hem jou dàn een aanzoek om dezelve te doen. Als het niet kameraadschappelijk gebeurt, komt er, vrees ik, niets van. Dus, als het jou eig. niet interesseert, en je het alleen ‘voor de bestelling’ doen zou, laat het dan; wij zullen allemaal ook wel doodgaan zonder kroniek-van-het-proza, daar kan je van op aan! De tijdschrift-historie ligt vooreerst, zooals ik je reeds schreef, buiten mijn belangstelling. Tegen dat er wzt gebeurt, ben ik weer tot de dienst van wie mij dan in de zaak betrekken wil, maar aan het plannen maken alleen heb ik voor mijn gevoel nu reeds meer dan genoeg meegedaan. Of: ‘de zaak heeft wèl mijn belangstelling’ - om het deftig te zeggen - maar resultaten moeten eerst bij en door anderen worden bereikt. Aldus.... Je vergelijking met Bols en Rynbende vind ik overigens heel aardig. Maar voor mij persoonlijk - afgescheiden nu van alle ‘politiek’ - zou het in-de-redactie-tronen bij een uitbreiding van de Vr. Bladen bepaalde bezwaren met zich brengen, dat is je sedert jaar-en-dag bekend. Op het oogenblik zou ik mij met Marsman desnoods verzoenen, al vrees ik dat ik altijd weer ruzie met hem zou krijgen, ook als wij van beide zijden met de beste bedoelingen begonnen; maar | |
[pagina 313]
| |
ik heb een besliste aversie voor den frik Binnendijk. Zoo jong, en zoo bezadigd médiocre, vind ik griezelig. Overigens vind ik het, zooals ik je reeds zeide, volstrekt niet noodig dat ik meetroon; die mogelijkheid werd geopperd in een nu oud en wellicht vergeten luchtkasteel. Wat volstrekt noodig is, héél volstrekt noodig, is GELD. Zeg 10× ‘Godverdomme’, als de man van de serums,Ga naar voetnoot2. maar erken dàt. Bravo voor het uitsmijten van de vier tantesGa naar voetnoot3.! En je hebt volkómen gelijk: of het een effect geeft of niet, of het volkomen geslaagd is of niet, doet er niet veel toe; het is goed en sympathiek dat die Byleveld-publicatie tot stand is gekomen. Dit, ondanks wat je misschien hebt opgemaakt uit mijn vorig schrijven. Ik kanker soms zonder het te meenen, en het eene is het andere niet: merde desnoods voor de vertellers, maar bravo toro voor het Verhaal! Met hartelijke groeten, je EduP. |
|