Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
593. Aan V.E. van Vriesland: Brussel, 24 (woensdag) september 1930Brussel, Dinsdagnacht. Beste Vic, Vervolg en slot van mijn vorig epistel. Vanavond had ik met Stols een lang gesprek, waarin ik hem het uitzicht op je Exaltatiën ontnam, maar hem je kritieken als lokaas boven den neus hing. Edoch, dit bleek volstrekt niet noodig, want hij gaat van dergelijke plannen zwaar: hij wil het probeeren met een serie bundels kritisch proza, en mijn Cahiers v/e Lezer (ditmaal vereenigd, d.w.z. alle 6 in één band) als eerste deel erin uitgeven.Ga naar voetnoot1. Verder hebben wij besproken wie de anderen zouden kunnen zijn, en hebben wij gevonden: Ter Braak, Helman, Donker, and last but by no means least, jij natuurlijk. Wat zeg je hiervan? Mogen we op je jawoord hopen? Je hebt natuurlijk nog allen tijd om de copie bijeen te brengen, enz. Desnoods over 1, 1 ½ jaar, 2 jaar zelfs. Maar Stols wou wel de auteurs aankondigen die hij ‘brengen’ zal, als het eerste nr. uitkomt - dus eind van dit jaar of begin volgend jaar. - Vind je dit niet een goede oplossing van ons gesprek? Schrijf me hierover. Hartelijke groeten, ook van Greshoff, die zeer belangstellend naar je vroeg; de hand van je Ed.
P.S. - Schrijf me ook eens wie er nog meer in aanmerking komen? Pom? ja, zou ik zeggen! Greshoff ook; wie verder? Er moeten eenige remplaçanten zijn (in een serie van 6). Zou Marsman een behoorlijke stock hebben?
P.P.S. - De deelen moeten 200 à 300 blzn. dik worden, dus ‘kloeke deelen’ vormen, zooals dat heet, meen ik.
P.P.S.S. - Ik bedenk daar dat je ook nog het vuiligheidje van Donker wou lezen. Ik heb het teruggevonden, hier is het.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 283]
| |
En van mijn Cahiers gesproken; ik weet niet of ik Stols niet alleen maar de eigenlijke cahiers zal geven, dus 5 deeltjes - en de rest: het art. over Gide, Den Doolaard, enz. aanhouden tot een volgenden bundel, die misschien ook nog wel komen zal. Ik vrees dat het boek anders tè dik wordt: 350 à 400 blzn. Ik wou n.l. ook nog een groot artikel over Slauerhoff schrijven, en dan wordt het weer een blz. of 20 langer. Enfin, als ik de drukproeven krijg, kan ik nog altijd zien. Ik voel ook veel voor een groot artikel over Saint-Just, maar die goede Kramers wil altijd ‘kort-kort-kort’ en voor korte notities à la N.R.F. voel ik hoe langer hoe minder. |
|