Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd573. Aan W.A. Kramers: Brussel, 16 augustus 1930Brussel, Zaterdag. Beste Wynand, Coen is terecht: teruggevonden in het Dans-Instituut Leistikov-Collin, in de brandkast! Daar Darja het ms. heel goed kent en verre van stom is, moet Nijhoff het daarheen gezonden hebben en moet het door een ander (de mede-directrice of secretaresse) zijn geopend en als onbegrijpelijk document opgeborgen. In ieder geval gaat ‘Pom’ hier dus vrijuit en moet men alle beschuldigingen tegen hem intrekken - wat de rotroman van zijn wederhelft niet beter maakt, helaas. Ja, ik heb Jany precies geschreven wat ik ervan dacht. En weet je | |
[pagina 259]
| |
wat me benieuwt, als het boek nu bij Querido uitkomt? Hoe vriend Roel het bespreken zal. - Geef het mij niet, want er zou een artikel van komen, waar mijn ‘Dooliade’, zooals jij zegt, serafijnenzang bij zou zijn. Neen, speel Roel eens uit, pour voir. De laatste Van SchendelGa naar voetnoot1. las ik voor ⅓. Het leek mij toen nogal slap. Maar het schijnt tegen het eind pas zooveel beter te worden. Ik moet dat dus nog eens overdoen, een dezer dagen. In ieder geval verdiende het niet door zoo'n débâcle te worden gevolgd! Kan je mij Eef's romanGa naar voetnoot2. sturen en ook die Godenschemering van Veterman, die, naar het schijnt, de Fransche revolutie behandelt? Zeg maar wat je terug moet hebben, dan geschiedt dat binnen zeer afzienbaren tijd. Grappig overigens zooals men in de titels al het onvermijdelijk slaafsche van sommige geesten bespeuren kan. Camille Desmoulins schrijft in een pamflet tegen Robespierre en St. Just: ‘les Dieux ont soif!’ Anatole France, die tenminste een érudit was, neemt de expressie over en maakt er de titel van een roman van. Volkomen zijn goed recht. Eduard Veterman begrijpt er wschl. geen bliksem van en gaat over Wagner naar de Edda terug, om er ‘Godenschemering’ van te maken! Zooiets is op zichzelf typeerend. Ik ben benieuwd hoe de Revolutie zich in dat warhoofdje heeft voorgedaan. Zend mij dus die 2 boeken, en aanvaard bij voorbaat mijn dank. Maar zend ze naar Gistoux, want hier is de brievenbus zoo klein dat de postbode bellen moet, en als Simone en ik dan toevallig beiden uit zijn, neemt hij het zaakje weer mee. Zoo, zoo, heb je opgemerkt dat ik mijn epistels bijna altijd eindig met: ‘Nu, tot nader’? Ik ook. Ik weet zelfs waar die slechte gewoonte vandaan komt: van een eindelooze correspondentie, van telkens vijf regels, met Burssens, in den tijd van het bedisselen van Paul van Ostaijen's literaire nalatenschap. Ik hoop het niet meer te doen; vergeef me. Ik heb mijn portret nog niet ter verbriefkaarting afgestaanGa naar voetnoot3.; maar wat niet is, kan komen. Er moeten toch eenige fatsoenlijke smoelen bij zijn?? Het mij toegezondene heb ik met jubelen op mijn schoorsteenmantel gezet. Ik ben niet als Louis XV, die een welgelijkend portret van zijn vijand Franklin liet schilderen op den bodem van zijn pot de chambre; ik ben niet zoo koninklijk in mijn wraakne- | |
[pagina 260]
| |
mingen. Men heeft mij ook nog niet naar mijn portret gevraagd. Wat is dat dus voor een aankondiging? Verklaar je! Nu, tot nader. Steeds je Ed. |
|