Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd524. Aan W.A. Kramers: Gistoux, 16 mei 1930Gistoux, Vrijdag. Beste Wijnand, Après tout heb je misschien gelijk: laat de heele boel dan ook maar loopen. Ik bedoel, dan ook geen bezemiade en versjes. Ik kreeg trouwens op het laatste al een antwoord van Antonius himself, die zeer verwonderd doet en zegt dat hij niet kan aannemen dat ik ‘kwaad’ zou zijn. Zoo'n onschuldig wicht! Maar laat de heeleboel waaien; het kan mij ook alweer niets schelen. Zijn artikelGa naar voetnoot* was verre van slecht; niet ‘aanverwant’, maar volkomen ‘begrijpend’. Jammer alleen dat er zoo weinig pit in hem zit; anders was het vechten met hem boeiender. weet je wat ik als antwoord kreeg op mijn berijmde boutade? Het volgende kwatrijn: Geen ridder gaat met een rapier uit vodden rapen
Noch trekt met vlammend zwaard tegen een vloo van leer.
Een bezem (in de mast eenmaal een schrikbaar wapen)
Daarmee bewijst men aan een stal voldoende eer.
Misschien plaatst hij alles wel. Mijn en zijn gerijmel. Laten wij het er maar niet langer over hebben! - Dank voor het uitknipsel en zend mij mijn ‘ingezonden’ terug; misschien heb ik er nog wat aan voor mijn cahiers. Met hartelijke groeten je E. |
|