Brieven. Deel 2. 1 januari 1930-31 maart 1931
(1978)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
(c'est le cas de le dire) zal opheffen. 1o. Vind ik je sonnetGa naar voetnoot1. zonder eenigen twijfel goed, dus is dat voldoende reden om te publiceeren. 2e. is de overeenkomst niet zóó groot en zou zelfs heelemaal niet bestaan wanneer in jouw sonnet ‘de liefste, de naaste’ niet voorkwam. Toch vind ik ook dit geen reden, want het denkbeeld is vanzelf-komend, en verder is bij mij het heele doodsbed erbij gebracht om S. toe te spreken - dus ‘en rapport à S.’; terwijl bij jou ‘de naaste’ één factor is, één bouwsteentje in het ensemble. Als je ièts zou willen wijzigen, zou je dat moeten doen in het beschrijvende (realistische) element: als ‘het laatste rochelen’ (dat in karakter meer met mijn ruwheid dan met jou abstracte vèr-heid te maken heeft). De laatste regel is zeer mooi, maar voor jou zou ik willen lezen: ‘Maar angst, o! de àngst om 't mateloos alleen zijn’. Dit ‘alleenzijn’, deze vrees voor de groote ‘eenzaamheid’, die de leidende gedachte is van het heele sonnet brengt het trouwens geheel uit mijn en in jouw zeer eigen sfeer - dus, wèrkelijk, laat het vers zooals het isGa naar voetnoot2. en publiceer het zonder gewetensbezwaar. Ik ben misschien even verheugd als jij dat jij de poëziekroniek van de N.R.C. kreegGa naar voetnoot3.! - Ik kreeg daarnet ook zoo'n streelinkje; n.l. een aanbieding van Van KempenGa naar voetnoot4., oftewel een poging tot beslaglegging op mijn toekomstigen roman! Als ze eens wisten, wat daar nog allemaal mee moet gebeuren! Ik maak ClementineGa naar voetnoot5. niet, of ik moet haar, ware 't maar in essentie, zien. Ja, zend Brahman, Voorw. Uitzicht, de poèmes condamnés (zoovéél je kan) en de kritieken en essays naar Gistoux. Aan de laatste ook, hoop ik mij hartgrondig te wijden. Las je reeds Variétés II wan Valéry (waarin een groot stuk over Stendhal)? als je het nog niet hebt, wacht dan even, ik zend het je uit Gist. zoodra ik het uit heb. Over je 2 Gids-verzenGa naar voetnoot6., die ik onvoldoende las, nader (uit Gistoux). Het tweede vond ik van ‘factuur’ erg vreemd. Het eerste leek | |
[pagina 143]
| |
mij heel goed - maar ik moet ze beide nog eens goed lezen. Over de rijmprent ook nader (uit Brussel). Ik zal vragen naar Cantré. Maar zooals je zegt, hij kent ‘De Kring’ niet. Overigens is het niet absoluut noodig dat het een houtsnede wordt; een mooie teekening kan ook. (En waarom niet een litho, als dat kan?) Ik zal er Stols dadelijk over spreken en als hij er niet aan wil, geef ik de prent zelf uit en wordt de oplage in De Kring gesleten! Ik vrees dat ik vanavond niet tot de Rensburg-fuif toe kom. Ten eerste zijn daar mijn gasten, 2e. moet ik niet te laat naar bed, met het oog op morgen. Om half 9 moet de heele familie van hier weg. Toch stuur ik je misschien nog wel iemand boven. In elk geval tot nader! Je Ed. |
|