410. Aan W.A. Kramers: Amsterdam, 6 februari 1930
Amsterdam, Donderdagmorgen.
Beste Wijnand(t),
Je gezellige en lange brief ontving ik, en jij zult van jouw kant nu wel weten dat Jan weer in het onvolprezen Belzenland terug zit. Het speet mij jou niet in de Américain te zien. Wanneer kom je nu tòch eens hier? Dat gebrek aan pegulanten is natuurlijk larie: het geld voor de groote reis heen en terug zal je nog wel hebben en voor het overige ben je hartelijk uitgenoodigd ‘voêr en kruik met mij te deelen’, zooals mijn goede vriend Jeweetwel zei.
Ingesloten de drukproef terug van het sonnet. Ik vind het een aardig idee het in Gotische letters te laten zetten, maar vind je dat het resultaat aan het idee beantwoordt? Mij wil voorkomen dat het voor de meeste menschen vrijwel onleesbaar is geworden, en de woorden in kapitalen als ‘Muyderslot’ en ‘Vondel’ zijn eigenlijk griezelig om aan te zien. Bovendien is, als ik mij niet vergis, Gotisch eer Middeleeuwsch dan 17e-Eeuwsch; voor de ‘couleur locale’ zou een krullig cursief beter zijn. Maar eerlijk gezegd, geloof ik dat een gewone flinke letter - niet eens tè flink! - met de 3 regels van den ondertitel cursief bijv. - het wel zoo goed zou doen. Het archaïsche charakter is door de spelling voldoende aangegeven. Ik zend je dus het ms. terug, voor het geval jij er ook meer voor voelt het ding anders te laten zetten. Het is, alles bij elkaar, maar 20 regels.
De proeven van Gide worden met grooter ongeduld verwacht. Eén stuk daaruit moet ik werkelijk wat omwerken (tegen het eind): ook misschien 20 regels.
Ik schrijf je niet langer omdat ik er meer op gesteld ben je te zien. Volgende week ben ik van Donderdag t/m Zondag bij Jacques Bloem in Friesland. Maar ik hoopje eerder hier te hebben! Liefst omgaand dus een kaartje.
Met hartelijke groeten steeds je
Eddy