Inleiding
Brieven 1 januari 1930-31 maart 1931
Voor Du Perron's creatieve werk was 1930 een onvruchtbaar jaar. Met de publicatie van de verhalenbundels Bij gebrek aan ernst en Nutteloos verzet in 1928 en 1929 en van de bundel verzamelde poëzie Parlando in 1930 sloot hij een eerste fase van zijn werk af. Hoe hij verder zou gaan, was vooralsnog onzeker. Herhaaldelijk klaagde hij erover, dat hij niet tot schrijven kwam en zich in een impasse voelde.
Tijdens de eerste drie maanden van 1930 verbleef hij in Amsterdam, waar hij met zijn ernstig zieke moeder en Simone op drie verschillende pensionadressen woonde. Het was een tamelijk enerverende tijd, waarin hij veel met bevriende schrijvers verkeerde en andere voor het eerst ontmoette. Hij maakte spoedig kennis met Victor van Vriesland, met wie hij in februari begon te corresponderen. In Utrecht ontmoette hij Marsman voor het eerst.
Begin april keerde de familie uit Amsterdam terug naar Gistoux. Nadat Du Perron eind juni nog een paar dagen in Nederland was geweest en in juli enkele vakantiedagen in de Ardennen had doorgebracht, verhuisde hij diezelfde maand naar een appartement in Brussel, dichtbij de woning van Greshoff. Ook in de maanden augustus en september reisde hij telkens voor een paar dagen naar Nederland. Het was eveneens in augustus, dat Everard Bouws, vertrouweling van directeur Zijlstra van uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, met plannen voor een nieuw tijdschrift kwam, waarvan de redaktie zou moeten bestaan uit Du Perron, Slauerhoff en Ter Braak. Het overleg hierover leverde echter nog geen concrete resultaten op. Slauerhoff vertrok op 1 oktober als scheepsarts naar Zuid-Amerika en bovendien kenden Du Perron en Ter Braak elkaar nog niet. In november ontving Du Perron de eerste brief van Ter Braak, nadat hij hem zijn Cahiers van een lezer had toegezonden. Hun kennismaking vond eind november of begin december plaats in Rotterdam. Du Perron was toen voor drie weken in Nederland, waar hij Adé Tissing, zijn oude vriend uit Indië, opzocht en Malraux vergezelde op een lezingentournee. Half december werd hij naar Brussel teruggeroepen i.v.m. ziekte van zijn moeder.
Ook al was hij in 1930 niet in staat enig creatief werk te voltooien, enkele opvallende kritische publicaties lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Zijn ‘Open brief aan dr. N.A. Donkersloot’ (Anthonie Donker), opgenomen in Den gulden winckel van maart, was een voorbode van de breuk met deze dichter, die in mei n.a.v. diens conflict met Greshoff en door Don-