Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd212. Aan A.A.M. Stols: Brussel, 3 en 4 november 1928Brussel, Zaterdagavond. Beste Sander, Vanmorgen met Jan vóór je bureau voorbijgaande ontmoette ik je broer Clem die mij zei dat mijn twee eerste bundels ongeveer de volgende week geheel klaar zouden zijn. Als dit waar is, is het een blijde tijding! Ik wilde je nu vragen mij te zenden (zoodra de oplaag in je bezit is), de 5 ex. op mooi papier genummerd I-V. (Deze zijn bestemd voor mij, jou, Jan, Jany en Jan van Nijlen.) dan: 15 ex. of 20 ex. op gewoon papier. (Hiervan worden voorzien Jacques, Slauerhoff, Malraux, Hellens, Roelants, Herreman, Leroux, Willink, Eef Lidth en nog eenige anderen. Ik geef je dit lijstje op omdat je op die manier weet welke ‘wederzijdsche vrienden’ van mij al een exemplaar krijgen.) Ik geloof dat je 50 gewone ex. buiten den handel hebt aangekondigd. Zijn daarvan dus 20 voor mij, dan blijven er jou 30 over - voor persdienst en mogelijk eenige andere kennissen? Is dit niet voldoende volgens jou, nu ja, zend mij er dan maar 15! Dus dan wordt het: 5 buitengewone + 15 gewone. Goed? Ga niet op dit pampier zitten. Heb je het portret van Larbaud al bij GreetGa naar voetnoot1. teruggevonden? Geef je Melmoth eens aan Hellens? Zijn de portretjes (het pak) al naar Jan? Ik brengje eerstdaags eenige ex. van het geclicheerde portret van Larbaud. | |
[pagina 289]
| |
Ik weet nu al weer hoe wij dat surplus van de afrekening boekentegen-houtblok-Willink vereffend hebben. O.a. met het geld dat Jacques mij terugstuurde aan jouw adres. Laat mij tijdig weten hoeveel ik je bezorgen moet voor de oplaag van mijn twee eerste boekjes. Ik heb mijn moeder er al over gesproken, maar je moet toch rekenen op een maand tusschenruimte. Nu, beste, tot eerstdaags! Je Eddy
P.S.
Ik ontvang daarnet een briefkaartje van Slauerhoff - naar Gistoux gestuurd en vandaar hierheen terug - dat hij morgenmiddag (Maandag) komt; ik geloof met den trein van één uur. Maandagmorgen moet ik absoluut naar Wâvre naar den notaris; laat ons dus afspreken dat ik 's middags om half drie bijv. - tusschen half 3 en 3 uur - bij jou op kantoor kom. Mocht je ergens anders zijn met Sl. en Hellens, laat er dan een briefje voor mij achter. Tot morgen dus. E. P.P.S. Ik werk als een bezetene aan mijn roman. Als mijn broer en schoonzuster niet waren overgekomen zou het heele eerste deel nu klaar zijn. Maandagavond moet ik met de familie naar Alhambra. Wij kunnen wel samen eten maar een beetje vroeg dan; en nà de voorstelling zou ik jullie dan weer in de IbysGa naar voetnoot2. of zoo kunnen vinden. |
|