Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd114. Aan A.C. Willink: Brussel, 28 december 1927Brussel, 28.12.27. Beste Willink, De kou is een beetje verminderd, maar overigens is het toch nog merkwaardig vies weer. Ik ben twee drie keer uit kunnen gaan en met natte voeten thuisgekomen. Nog zoo'n beschikking van niks, zoo'n winter! Is Miesje beter en zijn de liezen geslonken? In ieder geval, om je op te vroolijken zend ik je de vrucht van mijn winteruren. Ik moest nog altijd een paar erotische gedichten schrijven voor Kontakten.Ga naar voetnoot1. Hier zijn ze dan (en het boekje is klaar):
Stanza's voor SofieGa naar voetnoot*
Sofie, zal dus je kut steeds onbespoten blijven
Omdat je man is dood?
Behoor je naar den geest tot de uitgedroogde wijven
Die smullen van oud brood?
Een vrouw als jij zoo schoon, met zulke ferme borsten,
Is ànder voedsel waard,
En kieze vrijelijk uit de allergrootste worsten
Van hemel en van aard!
Een ieder die je ziet voelt ras zijn pik verstijven
En smelten zijn gemoed.
Zal 't knopje van je kut nooit meer in pielvocht drijven
Of zwemmen in den vloed?
| |
[pagina 182]
| |
Het is niet goed, Sofie, te kniezen om een kerel,
Sedert zoo lang verrot,
En je arme kittelaar te bergen als een perel
In een vergeten pot.
Een kittelaar verlangt dat men hem poetse en schure,
Niet met de hand alleen,
Maar met een warmen lul, opdat hij niet verzure,
Kaars-recht en hard als steen.
Ay steenhard, maar toch zacht, want als de zachtste zijde,
Fluweel-zacht is zijn hoofd.
Je zoudt eens zien, Sofie, hoe je van vreugde schreide
Werd weer je kut gekloofd.
Een dronken bruiloftszang zou in je boezem schallen
Wreef men je kittelaar weer,
En minziek greep je hand de kostelijke ballen
Gezwollen van het smeer.
Je hoofd werd rood als wijn, je wangen zouden gloeien,
Je mond zou open-staan,
En opener de snee waarin het smeer zou vloeien
Bij 't klimmend harder gaan.
Kreeg ik je kut, Sofie, ik zweer je ik zou haar smeren
Zes keeren zonder rust;
En vóór de dageraad opnieuw zes groote keeren
Met ongeknakten lust.
Ha! zoo een ganschen nacht elkander te beworstlen,
Mijn dolk diep in je schoot,
Wijl je behaarde wond mijn blooten dolk zou borstlen
In spartelenden dood!
Steeds schooner zou je ontwake' en hechter zouden kleven
Mijn wapen en je schee,
En uit mijn golven steeg je tot het nieuwe leven
Als Venus uit de zee!
| |
[pagina 183]
| |
Sofie! Sofie! maak haast, verlaat de grauwe zonde!
Verlos je kittelaar!
Gebied mijn dolk te bore' een nieuwe, frissche wonde
Door 't welig tierend haar!
Want welbeschouwd, kan 't zijn, Sofie, dat de oude lippen
Niet gansch zijn saamgegroeid?
Als 't waar is dat zoo lang geen duimpje zelfs mocht glippen
In 't gat zoo schaars-besproeid.
Het is een troostloos dal, een oord van booze droomen
Verwilderd en onfrisch,
Waar door 't verstopt kanaal soms klagelijk komt stroomen
Een heel klein straaltje pis.
Een gansch verlaten kut is meer nog uit den Booze
Dan een verlaten boot.
Al stierf de kapitein, heeft geen van de matrozen
Een welgeschapen kloot?
Vervloekt de huichlarij die meent te mogen schutten
Een kut tegen een pik!
Die maakt dat zooveel schimmel bloeit op zooveel kutten
Zoovele duimen dik!
Sofie, je schudt het hoofd, maar wil nog even hooren
En zink dan in den dut;
Dit is de grootste ramp een schoone vrouw beschoren:
Een ongesmeerde kut!
Je ziet, het geheel is niet van zekere grootheid ontbloot! Het is trouwens geschreven in de maat van de beroemde ‘Consolation à M. Du Périer sur la mort de sa fille’, van Malherbe. Zonder dat mijn verzen een oogenblik de vergelijking met het origineel zouden kunnen doorstaan, is er toch iets van de plechtigheid van toon in overgewaaid. Je moet natuurlijk, als je mijn poëem op een familieavondje zou willen voorlezen, de verzen goed scandeeren. Anders gaat veel van de schoonheid van het ensemble verloren. Goed; hier volgt een ander dingetje in een hupscher maat. Het heeft trouwens ook al een veel minder nobel opschrift: | |
[pagina 184]
| |
[Maar ik zet het liefst op de volgende blz. voor de meerdere fraaiheid van compositie:]
Liedje voor een oude hoer
Amanda, je jaren,
Je grijzende haren,
Je vingers als scharen
Deren mij geen zier,
Want slechts in jouw armen
Kan men zich zóó warmen,
Een hoorn in je darmen
En geil als een stier.
De paarsroode randen
Om je oogen, je tanden
Zoo zwart als je schande
Van hoer lang-verrot,
't Is niets, want je prammen,
Je tepels als krammen,
Je dijen als hammen
Zijn 't hoogste genot.
Zoolang je kunt graaien
Naar ballen, doen laaien
De lullen, en draaien
Ze glad in je hel,
Zoolang zal je blijven
Het Wijf van de wijven
Die wrijven de stijven
Tot lappen rauw vel.
De gretige lippen
Die niets laten glippen,
De sliertende slippen
Van je kale trut,
Hebbe' op alle wijzen
De wortels, radijzen,
Komkommers, saucijzen,
Geslikt en beschut.
| |
[pagina 185]
| |
Maar wat mij doet branden
En valle' in je handen,
Ten spijt van Yolande
Zoo blank en zoo blond,
Het zijn je twee billen
Die persen en drillen
Als mijn pijl mag trillen
In 't gat van je kont!
Zonder overdrijving mag gezegd worden dat dit van een veel minder hooge inspiratie getuigt. Ik zou je zelfs willen afraden dit vers voor te dragen op den familieavond. Het moet bovendien hier en daar nog wat worden verbeterd. - Daarentegen, is volgens mij, van een zeer verfijnde toon weer, de volgende in rondeelvorm gehouden toespraak tot de een of andere voorname Haagsche dame (ik denk aan die nicht die op 40 jaar is getrouwd met een weduwnaar van in de 50 en van wie ik nog steeds niet zeker weet of ze wel haar maagdom verloren heeft.) Daar gaat-i; luister!
Rondeel voor Jehanne
Een lui, mevrouw, had u sinds lang doorstoken
Spraakt gij niet steeds van 't stikkende berouw
Dat zwart boven der minne vlam zou smoken
En van uw heer, dat beeld van huwlijkstrouw
Dat zelfs in bed steeds houdt zijn broek geloken.
Het blijft de fraaiste hulde aan iedre vrouw:
Een lui.
Al heeft uw heer nooit bij u ingebroken,
De zaak is klaar en hoeft niet lang besproken,
Het is: een heer zoo sloom en vroom en lauw:
Een lul.
Zoek geen poëtische pretenties achter dit maaksel van mijn bevroren handen waarvan het generaal-opschrift luidt: ‘NAAR OUD GEBRUIK’. Moge het je éven hebben kunnen vermaken - ik heb niet verwacht dat het je van geestdrift zou doen brullen of op andere wijze in lichte-laaie zetten! Je zou me tòch een zeer groot plezier doen als je er het een of ander succesje - hoe huiselijk en klein | |
[pagina 186]
| |
ook - mee zou kunnen bereiken: bijv. als Miesje er met niet al te veel mishagen naar zou luisteren of als je moeder in den een of anderen regel een souvenir zou hervinden uit haar kinderjaren. - In afwachting van je lof of blaam blijf ik als steeds je zeer toegewijde EduPerron VEEL JAARSWENSCHEN. |
|