Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd112. Aan G. Burssens: Brussel, 25 december 1927Brussel, 25.12.27. Waarde Burssens,Ga naar voetnoot1. Dank voor het geld. De cirkulaire zal eerstdaags wel verschijnen; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ik weet niet of je het praatje kent dat v.O. ervoor geschreven heeft; het is werkelik wel aardig. Hoeveel exx. wens je persoonlik ervan? De oplaag is 800 exx. (waarvan 500 voor Holland). Voor de tweemaandelikse nummers draag je dus, evenals v.O. 50 frs. bij. Een nummer van 48 blz. (40 regels per blz.) groot-octavo kost ons, in 200 exx. gedrukt ( ± 100 voor Vlaanderen en 100 voor Holland): 880 francs. Dinger en Blijstra dragen ieder fl.20. per nummer bij, dat is dus ± 560 frs., V.O. en jij 100 frs. dat wordt 660 frs., en ik ook fl.20 of ± 280 frs., dat wordt 940 frs. - je ziet, er schiet dus zelfs nog wat over voor de port of dergelijke uitgaven. Hierbuitenom betaal ik nog een lijn-cliché per nummer: ± 75 frs. Willink geeft de tekeningen, die hij later in een bundel denkt uit te geven, met teksten van ons allen. Als we genoeg abonné's krijgen zouden wij voor 1929 het tijdschrift kunnen uitbreiden of - zo houden, maar zonder financiële bijdrage van onze kant. Wat je misschien ook interesseert is de inhoud van het eerste nummer (dat in 300 exx. verschijnt, met het oog op de reklame). Dat wordt ongeveer zo:
Je ziet: het eerste nr. komt vol zonder enige kritiese bladvulling; een zo grote verzameling scheppend werk is, voor Holland altans, bijna ‘ontstellend’! Ik zou je willen vragen mij nog een gedicht te sturen als je dat hebt, 1e omdat je voorlopig vooral bekend bent als dichter (en dit eerste nummer voor een heleboel mensen met een voorstelling gelijk staat), 2e voor het ‘evenwicht’, - waarmee ik bedoel dat het Oud Liedje alleen een beetje schraal staat tegenover de 4 blz. van Het Duel. De plaatsruimte hangt eigenlik erg af (in dit eerste num- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mer) van het oppervlak dat mijn verhaal zal beslaan), maar ik geloof eerder dat het minder wordt als 24 blz. Er zouden dus best een groter of twee kleinere gedichten van je op een openvallende bladzij kunnen staan. Nu een andere kwestie. V.O. schreef mij dat hij mijn vragen en antwoorden voor een ‘enquête’ die ik hem voorstelde aan jou had doorgezonden. Hij vond die ‘enquête’ wel aardig, zei hij, maar bleef er zelf liefst buiten. Zo intussen heb ik het niet bedoeld. Ik stel voor dat in nr. 2. de hele ‘redaktie’ tenminste op de proppen komt. Als de antwoorden van de anderen niet erg veel langer worden dan de mijne wordt dat een kwestie van 6 à 7 blz. (ook als ik er, zoals V.O. mij verzocht, een praatje aan laat voorafgaan). - V.O. meende dat de redakteuren zelf niet in aanmerking kwamen om ‘gekozen’ te worden; dit is niet mijn gevoel; ik zal wel iets in het praatje vooraf zetten over ‘volstrekte eerlikheid’ of zo: het soort eerlikheid dat niet schroomt zijn gal te spugen aan de ene kant, maar dat aan de andere kant evenmin schroomt zichzelf voor de interessantste man in de letteren te houden. Als V.O. dus vindt dat hij zelf de grootste of de interessantste dichter is, of beide, dan vult hij voor mijn part rustig zijn eigen naam in, met of zonder motivering. Hetzelfde geldt voor jou. Ik schrijf je dit hopelik tijdig genoeg opdat je je geen geweld aandoe bij het opmaken van je antwoordelijst. Ik weet dat je V.O. als dichter zeer hoogschat; is deze hoogschatting zo dat je hem direkt boven iedere andere levende - of jongere - dichter stelt, laat je dan niet weerhouden door V.O.'s - of je eigen - ‘redakteurschap’. En nogmaals: als we antipatiek genoeg durven zijn om sommige lievelingen van het groot publiek uit te moeren, laat ons er dan ook maar antipatiek genoeg bij durven zijn om het verwijt van ‘adoration mutuelle’ te riskeren. - Daarom ook, voordat ik mijn praatje vooraf opstel, had ik graag eerst al onze antwoorden binnen. Ik zend je, gelijk met deze, een ex. van Blijstra's eerste bundel, IJzeren Vlinders. Blijstra is als mens een erg aardige kerel, en wat dit eerste werk betreft, het is verre van volmaakt, maar het geeft, dunkt mij, verwachtingen, vooral ook omdat het uit Holland komt. Het is tenminste alvast geen mooischrijver, geen zedemeester en geen Godverkrachter (vat dit laatste woord niet verkeerd op: voor mij zijn de ergste Godverkrachters die prille oude hoeren die geen tien regels meer kunnen schrijven zonder God op de een of andere manier ertussen te werken). Uit Holland komend lijkt mij Blijstra's werk, met al zijn fouten en tekortkomingen, tenminste fris. En teken erbij aan | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat de man werkelik zo goed als geen auteurs-ijdelheidjes heeft. De heer Dinger is een heel ander iemand: als schrijver en als mens. Ik verwacht van hem, om eerlik te zijn, hoogstens ‘dragelike’ dingen. Maar hij heeft zich erg warm gemaakt voor het blaadje (het heeft zelfs niet veel gescheeld of hij had er de ongelooflikste kerels bij gehaald), en als hij als uitgever en medewerker - wat zeg ik? mede-REDAKTEUR! - genoeg warmte overhouden blijft... Trouwens (men moet optimist zijn, een enkele keer), misschien grijpen er in de man, door zijn min of meer gedwongen ‘avonturierschap’, de grootste veranderingen nog plaats! Wij smalen dus niet ende wachten. Ziezo: mogen deze 4 blz. je enigszins hebben ingelicht. Ik kreeg gewetenswroeging over een zo afwezige redakteur. Doe nu alle voorstellen die je wilt: je weet, je hebt evenveel ‘stem in het kapittel’ als ieder van de vier anderen. Tot nader; geloof me, met hartelike groet je EduP. |
|