Brieven. Deel 1. 9 september 1922-28 december 1929
(1977)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd81. Aan R. Houwink: Gistoux, 24 september 1927Gistoux, 24.9.27. Beste Houwink, Dank voor je brief en tant pis voor de mislukte ontmoeting! Natuurlijk had ik beter gedaan je behoorlijk vooruit te waarschuwen, maar erg zeker van mijn bewegingen ben ik nooit, dus ik dacht het er zóó op te kunnen wagen. Enfin, ik heb je naambordje bewonderd, en, door een ruit en een zachtgetint gordijn, een vogelkooitje in je salon. Verder heb ik in de straat waar je woontGa naar voetnoot1. mogen kijken naar twee op elkaar geloopen trams en naar de commentaren van de andere kijkers mogen luisteren. Mijn waarde, had ik veel meer kunnen wenschen? het was alles bij elkaar genomen een leerrijke tocht. Had ik geweten aan welke uitgeversfirma je verbonden was (ik weet dit nù, dank zij je enveloppe), ik had je nog daarheen kunnen vervolgen. Je telefoontje werd in ontvangst genomen door den oudsten firmant der gebroeders Willink: oom en vader van den schilder van dien naam, mijn vriend. Die oom zal niet goed begrepen hebben wat je van hem wilde; je hadt op den vader moeten ‘vallen’, ook daar hadden we pech. Het lange slapen is bij mij regel, maar in Amsterdam had ik bovendien het excuus van geen enkelen nacht vóór 2 uur in bed te zijn geraakt. Maar hoe lang we er ook over praten... We moeten ons maar troosten met de gedachte dat... enz. Je drukke werkzaamheden als uitgever schijnen je toch niet te hebben belet eenige nieuwe boekjes van eigen hand te doen ver- | |
[pagina 130]
| |
schijnen. Ik zag Maria, en Christus' Ommegang, meen ik, door... ik weet het al niet meer. Misschien heeft mijn uitgesproken ‘onchristelijkheid’ je weerhouden mij een exemplaar van het een of het ander te zenden. Ik wacht dus met gelatenheid en berusting - eigenschappen die ik op mijn manier kweek - op ander werk. Wanneer verschijnt de roman waar je mij vroeger eens van sprak? een jeugdwerk dat je bezig was om te werken; ‘lijkenschennis’ noemde je het toen, geloof ik, en misschien noem je het nu nòg zoo...Ga naar voetnoot2. Het is mogelijk dat ik met Paul van Ostaijen en twee of drie anderen binnen niet al te langen tijd een blaadje doe verschijnen: in November of December misschien al; mocht je lust hebben ons af en toe iets te sturen, van harte. Maar - ik bedenk dat alle kolommen van goedbetalende tijdschriften voor je open staan, zoodat geen enkel voordeel, zelfs niet dat van litteraire roem, voor jou bij ons valt te verwerven, en het zou mij persoonlijk onaangenaam zijn als je uit philantropische beweegredenen alleen erin toestemde mee te werken. Nu is er nog een kleine kans dat je tòch nog af en toe iets pleegt dat je moeilijk ergens anders kunt plaatsen, en voor ons zou zooiets de beste aanbeveling zijn; dus... Maar als het zoover is schrijf ik er je uitgebreider over. Tot nader, in ieder geval, en als steeds, met hartelijken groet, je EduP. |
|