'Buiten voor de deur'
(1991)–Imme Dros– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Imme DrosBuiten voor de deurVolgens Oscar Wilde en een lid van de Ako L. Prijs bestaan er maar twee soorten boeken. Voor Oscar Wilde zijn dat goedgeschreven en slechtgeschreven boeken, bij dat lid van de Ako L. Prijs wordt de grens gelegd tussen boeken voor volwassenen en boeken voor kinderen. Boeken voor volwassenen horen tot het gebied van de literatuur en boeken voor kinderen niet. Een schrijver krijgt in Nederland meer status met slechtgeschreven romans dan met goedgeschreven kinderboeken. Een kinderboek kan niet worden ingezonden voor de Ako L. Prijs, zolang dat lid een vinger in de literaire pappot heeft. Het is jammer dat het lid van de Ako L. Prijs nooit heeft overwogen een goedgeschreven kinderboek te schrijven in plaats van de romans die hij tot nu toe heeft gepubliceerd. (Het eerste deel van zijn autobiografie getuigt van een zeker talent.) Hij is niet de enige potentaat in ons mini-taalgebied dat het kinderboek buiten de deur van de vaderlandse literatuur wil houden. Dat is jammer en onterecht. Het kinderboek komt pas kijken, het moet zich nog waar maken, maar het hoort wel degelijk tot het gebied van de literatuur net als het stokoude gedicht, het hoogbejaarde toneelstuk en de roman van middelbare leeftijd. Een taal zonder kinderboeken is een taal die tenminste één autentiek literair genre mist. Jammer genoeg is het aartsconservatieve vooroordeel van het lid van de Ako L. Prijs en zijn medestanders taai als oude zolen: bij voorbaat staat vast dat een kinderboek literair niet interessant is, daarom hoeft het niet te worden gelezen, want het hoort toch niet tot het gebied van de literatuur, dus want omdat derhalve zodoende quod erat demonstrandum punt. Een dergelijk op niets gebaseerd vooroordeel koesterde men ooit voor de roman-in-de-volkstaal toen alleen wetenschappelijke of theologische verhandelingen in het Latijn ‘tot het gebied van de literatuur’ werden gerekend. De allereerste romanschrijvers hebben zich de kritiek op hun werk misschien aangetrokken, maar het kon hen er niet van weerhouden boeken te schrijven en nu, in de twintigste eeuw, heeft de roman als literair prestigeobject alles achter zich gelaten. Er zijn meer genres na verloop van tijd in de adelstand verheven: de | |
[pagina 123]
| |
strip is van amusement voor de domme massa tot een soort Kunstvorm gepromoveerd, de column wordt al lang niet meer alleen op krantenpapier verspreid. Zou er ook voor het kinderboek een toekomst zijn weggelegd op de bovenste boekenplank, krijgt het kinderboek de ridderslag nog voor het jaar 2000? En zo niet, wat is er dan toch literair gezien tegen een goedgeschreven kinderboek? Als het niet om de taal en de vorm gaat, moet het gebrek aan waardering te maken hebben met de inhoud van het fenomeen. Volwassenen hebben geen hoge dunk van de denkwereld van het kind, van welk kind dan ook. Kinderen kunnen misschien nog fabelachtig spelen op een viool, afstuderen in de wiskunde, computerprogramma's ontwerpen die voor volwassenen vereenvoudigd moeten worden, maar ze missen... levenservaring. Kinderen kunnen zich geen oordeel vormen over het Leven met een grote L, beschreven in de Literatuur met een grote L en beoordeeld door de Kriticus met de grote K. In die Hoge Literatuur is de volwassen mens de maat van alle dingen en als kinderen daarin levend, sprekend en denkend worden opgevoerd, lijken ze geobserveerd door een sterrekijker of een microscoop. Een literair genre waarin het kind de maat is van alle dingen kan haast niet serieus genomen worden door mensen die er een eer in stellen volwassen te zijn, die de volwassenheid zien als een status. Er moet dus voor schrijvers, als ze van taal, stijl, vorm, compositie, kortom van literatuur houden, wel een erg goede reden zijn om juist voor kinderboeken te kiezen. Wat zou een serieuze schrijver kunnen bewegen om twee komplete hoofdstukken van een roman over een gelukkig huwelijk waarin de partners langzaam maar hopeloos uit elkaar groeien opeens te wissen voor een enkele zin: Op een dag kreeg mevrouw Klein een staart? Kiest iemand dan voor een publiek, een register, een hurkzit? Waarom mag het niet een literaire keuze zijn voor een literaire genre met eigen wetten? Want waarom is die zin de eerste zin van een kinderboek en niet van een Kafka-achtige novelle? Ligt het, als dat werkelijk zo is, aan de eerste drie woorden, aan de laatste twee woorden, aan alle woorden in juist die volgorde, aan wat de zin als geheel impliceert? Als kinderen lezen dan geloven ze wat ze denken dat er staat. Kinderen kunnen alles nog letterlijk nemen. Bijt de kinderziekte Rode Hond? Krijgt mevrouw Klein een staart? Ja? O. Niet? O. Het verhaal gebeurt echt, de hoofdpersoon bestaat. | |
[pagina 124]
| |
Volwassenen weten tijdens het lezen van een roman dat wat ze denken dat er staat fictie is. Welke volwassen lezer neemt nog een ogenblik aan dat een zekere Gregor Samsa in een tor verandert? Of dat Werther Nieland een adres heeft met een postcode? Kinderen van twaalf vragen rustig om het adres van de hoofdpersoon uit een jeugdroman. De wetten van het kinderboek hebben meer dan met woordkeus, vorm of constructie te maken met die optiek van kinderen: alles kan waar zijn. Voor volwassenen geldt, dat niets waar is en misschien zelfs dát niet. Een schrijver kan zich aangetrokken voelen tot het kinderboek, niet om een publiek maar om een visie op de werkelijkheid. Kinderen verhouden zich tot volwassenen als ontdekkingsreizigers tot gevestigde kolonisten. Het kind mist levenservaring, de volwassene mist onbevangenheid; het kind is beperkt door zijn gebrek aan routine en kennis, de volwassene is beperkt door zijn teveel aan routine en kennis. De volwassene die het kinderboek ongelezen afwijst, en een eer schijnt te stellen in zijn beperkingen, lijkt op de doorsnee tourist die verre reizen maakt met een kofferbak vol eetwaren uit de supermarkt om de hoek voor onderweg. De tijd van avontuur is voorgoed voorbij, onbekende wegen zijn omwegen, vreemde woorden staan in Hoe zeg ik het op zijn buitenlands. Het kind mag naïef zijn, de volwassene is vaak voorspelbaar. Kinderboekenschrijvers met literaire aspiraties hebben altijd al tegen de bierkaai moeten vechten. Hele legers opvoeders, moralisten, fanatici, fatsoenrakkers, betweters op elk gebied stelden en stellen zich teweer tegen het ‘literaire’ kinderboek. Lea Dasberg noteert in Het kinderboek als opvoeder, van Gorcum, Assen 1981: ‘We wezen er al op dat bekroningen van kinderboeken de laatste jaren vooral uitgaan van engagement met een of ander actueel probleem, dus van een bepaalde inhoud, niet zozeer van de vorm, niet van schoonheid van de taal, spelen met taal, harmonie van compositie, rijkdom aan fantasie. Integendeel, hoe realistischer hoe beter. Dat wil niet zeggen dat er onder de bekroonde boeken niet zijn die mooi geschreven zijn, die poëzie ademen en gelukkig is er ook nog de Penseel-bekroning voor de goede illustrators, waar wonderelijk genoeg het beoordelingskriterium veel meer esthetisch bepaald is dan bij de Griffel-bekroning, de onderscheiding voor de tekst. | |
[pagina 125]
| |
Lea Dasberg stelt voor om drie bekroningen toe te passen: een gouden Griffel voor de taal, een gouden Penseel voor de illustraties (en liefst ook voor de lay-out) en bijvoorbeeld een gouden Hart voor de inhoud. ‘In die derde bekroning zouden dan pedagogische, niet (persé) esthetische beoordelingscriteria aan bod kunnen komen. (...) Het is al een oude pedagogische discussie dat esthetiek, gewild of niet gewild, een pedagogische uitwerking heeft, namelijk vormend in de zin van smaakvormend en dat een frequente confrontatie met het lelijke, grove, onartistieke misvormend, namelijk smaakbedervend werkt. Deze pedagogische discussie vinden we al in het Platonische ideaal van kalos kai agathos-schoon én goed als onverbrekelijke twee-eenheid. (...) Het agathos is bij ons overmatig vertegenwoordigd in het kinderboek, het kalos allesbehalve.’ Tot zover Lea Dasberg in 1981. Dat het kalos, het schone te maken heeft met de taal alleen en het agathos alleen met de inhoud is een aanvechtbaar idee. Vorm en inhoud zijn niet zomaar te scheiden, inhoud is meer dan een plot, een fabel, een verhaallijn, een ethisch verantwoorde optiek en vorm is niet alleen de organisatie van woorden en zinnen. De vorm heeft invloed op de inhoud en de inhoud bepaalt de vorm: wat er staat wordt mede bepaald door hoe het er staat. Bij een werkelijk goedgeschreven boek is niet te zeggen waar de vorm eindigt en de inhoud begint. Sinds Lea Dasberg haar studie publiceerde is er wel iets veranderd in de houding ten opzicht van het kinderboek. Dankzij inspanningen van schrijvers, recensenten, wetenschappers, uitgevers, medewerkers van bibliotheken en een groeiend aantal literaire bekroningen wordt het kinderboek iets serieuzer genomen dan tien jaar geleden, al zwijgt men erover in literaire overzichten, in literaire tijdschriften en in de literaire bijlagen van kranten. In 1987 werd een nieuwe prijs ingesteld voor Nederlandstalige, literaire kinder- en jeugdboeken, op initiatief van een aantal kinderboekenrecensenten. ‘Het doel van de Stichting Libris Woutertje Pieterse is de bevordering van de kwaliteit van het Nederlandstalige jeugdboek. Het werk wordt beoordeeld op zowel taal en inhoud als op illustraties en vormgeving. De | |
[pagina 126]
| |
jury bestaat uit vier leden. Tenminste één jurylid is jeugdliteratuurcriticus, tenminste één jurylid is deskundig op het terrein van vormgeving en illustraties, tenminste één jurylid is op de hoogte van of werkzaam in de volwassenliteratuur, het vierde jurylid fungeert als voorzitter en heeft duidelijke interesse in de literatuur, de jeugdliteratuur in het bijzonder.’ Jan Blokker, voorzitter van de lwpp in het juryrapport van 1988: ‘Mogelijk is het een kenmerk van literatuur: dat er een geheim mee gemoeid is dat zich nooit helemaal laat ontsluieren, omdat lezen toch iets anders is dan het oplossen van de Hongaarse kubus; lezen is altijd een vorm van boven je macht grijpen. Blokker maakt de volgende kanttekening bij de reglementen: ‘De eerste voorwaarde, las ik in het reglement, waaraan een te beoordelen en eventueel te bekronen boek moet voldoen luidt: “Het boek dient geschikt te zijn voor kinderen tot zestien jaar.” Die uitspraak is een van de mooiste omschrijvingen van wat literatuur is. Maar omdat smaken verschillen zal de ultieme lektuur van sterfbed tot sterfbed verschillen. (Voor de Schrift maak ik natuurlijk een uitzondering.) Over het vormen van de literaire smaak van kinderen hebben Blokker en Dasberg allebei een duidelijke mening: Blokker citeert in 1988 en 1990 Bordewijk met een uitspraak van Bint: De meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen. Lea Dasberg schrijft in 1981 over het taalonderwijs: ‘Men is oprecht geïnteresseerd in wat het kind (al) mooi vindt en wil daarbij aansluiten in hetgeen men het aanbiedt, maar men is er minder op uit kinderen vormen van schoonheid te laten ontdekken en nog niet geziene objecten van schoonheid aan te bieden. Doet men dit al wel en de eerste reactie van de kinderen is negatief, dan concludeert men licht, dat dit dus niet “des kinds” is, of dat deze kinderen daar nog niet aan toe zijn en dan ziet men van verder aanbieden af.’ | |
[pagina 127]
| |
Dasberg wijst erop dat moeders hun babies vast eten blijven voeren ook als het kind in het begin niet van vloeibaar op vast voedsel wil overgaan, maar dat bij het opvoeden dit soort zelfverzekerdheid in het kwade daglicht van indoctrinatie is gesteld. Blokker in 1990: ‘Muzische vorming is in ons onderwijs geloof ik nog altijd een ideaal dat niet verder reikt dan dat alle kinderen een carnavalshit op de mondharmonica leren spelen.’ Hij reageert op een lezing van Anne de Vries in 1990 die de titel droeg: Het verdwijnende kinderboek. De Vries tekende bezwaar aan tegen de jury's van kinderboeken die de laatste jaren een te rigide, te eenzijdige literaire maatstaf zouden hanteren. Hij bepleitte een ruimere literatuuropvatting, waarin niet alleen aandacht werd besteed aan het abstracte niveau van de interpretatie, maar ook aan het concrete verhaal, dat in termen van kinderen in de eerste plaats ‘spannend’ moet zijn. Door al die literaire eisen van volwassenen zou het kinderboek verdwijnen om plaats te maken voor het kinderboek voor volwassenen. Citaat: ‘Natuurlijk moeten we de grenzen van het kinderboek verkennen, maar we moeten ons niet zo laten meeslepen door onze eigen voorkeur, dat we kinderen literatuur gaan opdringen waar ze niets van begrijpen.’ Anne de Vries baseert zijn bezorgdheid op een onderzoek van een zekere jeugdbibliothecaris die twee met de LWPP bekroonde boeken door kinderen liet lezen en na een jaar nog niet één keer een kind had getroffen dat er zelfs maar doorheen was gekomen. De reactie van Blokker: ‘Er valt niet af te leiden dat die steekproef in de buurt van de representativiteit kwam. Maar wat me hindert in het type bewijsvoering is de vox-populi galm, die we ook zo goed kennen van woordvoerders die namens de TROS, Veronica of Véronique verzekeren precies te weten waar mensen en kinderen naar willen kijken.’ In een artikel over jeugdliteratuurkritiek in Het documentatieblad van het platform voor kinder- en jeugdliteratuur (nummer 14) vraagt Peter van den Hoven zich af, of de jeugdliteraire kritiek bijgedragen heeft aan de emancipatie van de jeugdliteratuur. Hij pleit voor een ‘boekgerichte aanpak, waarbij het kinderboek in eerste instantie beschouwd wordt als een literair object. Een tekstgerichte literatuurbenadering dus, waarbij het erom gaat dat de recensent de vormgeving, de taalstructuur onder het | |
[pagina 128]
| |
vergrootglas legt om te kunnen beoordelen of en in welke mate de algemeen geldende waarheid die de schrijver heeft proberen zichtbaar te maken ook op adequate wijze is uitgedrukt. Daarmee ben ik, ik zeg het ronduit, in de loop van tien, vijftien jaar geëvolueerd van een meer literatuur-sociologisch georiënteerde recensent naar een overwegend tekstkritisch ingestelde criticus.’
Er gebeurt iets, maar de weerstanden blijven groot. Het kinderboek moet na alles wat we al gehad hebben opeens altijd een speeltje van taal zijn om bekroond te kunnen worden. Als mensen als Anne de Vries (ooit een kampioen voor het betere kinderboek) al tegen het literaire kinderboek zijn, blijft het perspectief somber. Want de media werpen zich op als de nieuwste voorvechters van het vloeibare kinderboek met in de voorste gelederen de redactieleden van het jeugdjournaal, die het elk jaar weer presteren de gelukkige winnaar van een griffel een microfoon onder de neus te duwen met de agressieve vraag, of hij of zij eigenlijk niet vindt dat er een boek bekroond had behoren te worden van de schrijvers die de kinderen zélf zouden kiezen en of het niet een schande is dat het prijsvarken over de hoofden van de kindertjes zit te glimmen van trots. Waarmee de jaarlijkse belangstelling voor het kinderboek dan weer een feit is. De media geilen (er is geen ander woord voor hun gedrag) duidelijk meer op prijzen dan op boeken, meer op de jaarlijse tegenstelling tussen griffelbekroning en kinderjuryprijs dan op het kinderboek. En zij kiezen bij voorbaat voor de smaak van het (grote) publiek. Plato zei al in de derde eeuw voor Christus: ‘Een jury is er niet om van het publiek les te krijgen maar om het publiek les te geven en, zoals oud Grieks gebruik toeliet, bezwaar te maken wanneer iemand zijn publiek op een onbehoorlijke manier het verkeerde genot bezorgt. De huidige gewoonte op Sicilië en in Italië om de beslissing over te laten aan het publiek en door stemming te bepalen wie het beste stuk heeft geschreven, heeft ook de schrijvers bedorven, want die schrijven nu om aan de wansmaak van critici van deze soort te voldoen en worden dus door hun publiek opgevoed in plaats van andersom. Daarmee is ook het genot van de toeschouwers in het theater bedorven. | |
[pagina 129]
| |
Het fenomeen kinderboek is niet gelijk aan het doorsnee kinderboek. De meeste kinderboeken blijven in literair opzicht beneden de maat, maar als dat zou betekenen dat het kinderboek geen literair genre is, dan bestaat er geen enkel literair genre, want het zal lang duren voor het kinderboek het gedicht, het drama en de roman heeft ingehaald op het gebied van pulp. Een probleem blijft dat iedereen zich met het kinderboek bemoeit, kinderboekenschrijvers zijn altijd ketters of worden ketters op een of ander gebied, onderwijskundig, pedagogisch, moreel en literair. Het lijkt wel of het kinderboek de literaire waarden door het slijk zou kunnen halen als het in de hoge gelederen werd opgenomen. Voorlopig remmen de huilende honden de karavaan flink af. Er werden en worden veel slechtgeschreven, goedverkopende kinderboeken uitgegeven: de bewonderde verhalen uit de jeugd blijken achteraf vaak stuntelige, onnozel geschreven teksten. De betovering van vroeger is in de verste verte niet terug te vinden. Was dat nu het allermooiste boek van de wereld, gekoesterd, tientallen keren herlezen, het dierbaarste bezit van jaren? Het kan niet bestaan, maar het moet wel waar zijn. Kennelijk bezitten kinderen een fabelachtig vermogen om zelfs uit stuntelige, onnozel geschreven teksten nog een schitterend verhaal te maken; kennelijk is elke tekst niet meer dan een partituur voor de lezer met verbeeldingskracht. Maar is dat een reden a. om aan te nemen dat alle kinderboeken stuntelige, onnozel geschreven teksten zijn en b. om stuntelige, onnozel geschreven teksten te propageren als de meest inspirerende kinderboeken die men zich denken kan, omdat men als kind van stuntelige, onnozel geschreven teksten heeft genoten? Een nieuw gevaar dreigt voor het wankel evenwicht van het literaire kinderboek en van een onverwachte kant. Het is dat het gedrukt staat, anders was het niet te geloven. Kees Fens, voorzitter van de jury van de L. Woutertje Pieterse prijs, de grootste lezer van Nederland, de man met de meeste liefde voor boeken, tekst, taal, weemoed achter de woorden, noem maar op, die Kees Fens schaart zich achter de volksmenners van het jeugdjournaal en schrijft in de Volkskrant van dierendag 1991 een stuk met de titel ‘Een heel mooi slecht boek’, waarin hij treurt: ‘Soms heb ik medelijden met al die “verwende krengen” (de typering van de huidige leesjeugd is van Guus Middag) met al hun gegriffelde en gepenseelde boeken, vol van de verantwoordste en meest humoristische zinne- | |
[pagina 130]
| |
tjes en versregels. Kleine close-readertjes zijn het van fraai gestructureerde hoofdstukken.’ Kan Kees Fens echt menen dat uit een slechtgeschreven boek bij voorbaat meer goud te puren is dan uit een goedgeschreven boek? En slaat dat alleen op kinderboeken of ook op romans? Zijn lezers van Nederlandse romans ‘verwende krengen en grote close-readers van fraai gestructureerde hoofdstukken’? Ze mochten het willen; vaak hebben romans in Nederland meer te maken met frustaties dan met fraaie constructies. Kinderen zijn mensen en er bestaan mensen met liefde voor taal. Bij een kind zal aanleg voor sport, muziek of wiskunde toch al sneller onderkend en beter begeleid worden dan literaire smaak, dus is het geen overbodige luxe dat er voor deze mensen boeken worden geschreven en desnoods bekroond zoals Toen niemand iets te doen had van Toon Tellegen. Wat was en is er overigens tegen de sprookjes van Andersen met de intrigerende zinnen en woordcombinaties? (In China nietwaar is de keizer een Chinees en alle mensen om hem heen zijn ook Chinezen... Daar kwam een soldaat aanmarcheren over de grote weg: één, twee! één, twee! met zijn ransel op de rug en zijn sabel opzij, want hij was in de oorlog geweest en nu moest hij naar huis...) Bestonden die niet toen Kees Fens dweepte met mooie slechte boeken vol beladen woorden als ‘traangas’ en dubbelzinnige zinnen over ‘zwangere vrouwen die aan het wiel draaien’. Het oog van de lezer maakt het boek mooi. Het talent van het kind Kees Fens spon goud uit stro. Houdt dat in dat hij stro gemaakt zou hebben uit goud? En is Kees Fens niet de Volkskrantkriticus die in 1974 fel uithaalde naar de griffeljury die het door kinderen innig geliefde boek De wereld van Beer Ligthart bekroonde met een gouden griffel? Het taalgebruik was te vlak en te clichématig, het verhaal te rechtlijnig, het verloop voorspelbaar, elk personage meer een type dan een karakter, het hele werkje een verschrikkelijke hoop sentiment. Was dit prijsboek bij ontsteltenis van traangas en aan het wiel zwengelende zwangere orgeldraaiersvrouwen nu net weer niet een prachtig slecht boek?? Let wel, er is niets tegen prachtige pulp, leve alle slechtgeschreven boeken in alle genres, iedereen mag mooi vinden wat hem inspireert tot beelden van zijn eigen zevende hemel, maar het literaire kinderboek heeft ook recht van bestaan, kinderen hebben ook recht op goedgeschreven boeken mocht hun voorkeur daar per ongeluk naar uitgaan. Een kinderboekenschrijver in Nederland met liefde voor taal en | |
[pagina 131]
| |
constructie komt maar niet uit het verdomhoekje: van het lid van de jury van de Ako L. prijs kan het kinderboek geen literatuur zijn, van de voorzitter van de jury van de L. Woutertje Pieterse prijs mag het kinderboek bijna geen literatuur zijn. Aan het eind van zijn betoog in ‘Een heel mooi slecht boek’ geeft Kees Fens nog een illustratie van zijn diepste bedoelingen: ‘Een paar jaar geleden zat ik op de stoep van de kerk “Sint Paulus buiten de muren” in Rome. Ik zat er naast een bedelende zigeunerin, met een jongetje van twee. Hij was mooi en gezond en vies en maakte onvermoeibaar met lege cola-blikjes en ander afval steeds in elkaar stortende torentjes. Ik bewonderde hem. Op vijf meter afstand passeerde een jonge Italiaanse moeder in een mooi mantelpak. Aan haar hand liep een jongetje van drie, in een klein pakje, met witte sokjes, glanzend als een olijfje, aan een koordje trok hij iets verantwoords van hout voort. Wie had de mooiste ochtend?’ Hoewel er gezien de woordkeus eigenlijk maar een antwoord goed gerekend zal worden, is er een kleine bijkomstigheid, die Kees Fens wellicht per ongeluk over het hoofd heeft gezien. Wat het mooie, gezonde, vieze jongetje met de steeds in elkaar stortende torentjes betreft, die zal als het de eerste keer was dat hij torentjes bouwde zeer zeker een mooiere ochtend hebben gehad dan als het de vijftigste keer was, maar het olijfje met het verantwoorde stukje hout aan een touwtje was toevallig een literair geïnteresseerd knaapje met een levendige fantasie, dat door de mooie jonge moeder in het mantelpak elke avond werd voorgelezen uit verantwoorde boeken. Op het moment dat hij de kerk passeerde was hij in het diepst van zijn gedachten de halfgod Hercules en hij had met behulp van de machtige Athene (die van de opvallende ogen en het goedsluitende mantelpak) juist de onoverwinnelijke Hond uit de Onderwereld weten te tillen. Dat monster trok hij deze geweldige, onvergetelijke ochtend in triomf door de straten van Rome. |
|