beminde zoontjen met al de bevalligheid en met al de deugden der moeder te zien pryken.
Marianna, die nu in het huis van Schoer als gouvernante een vry hoog woord voerde, was als zot van blydschap, omdat het klein toch zoo net aen moeder geleek als twee druppelen water aen elkander.
Marianna's echtgenoot, die als opzichter der magazynen by van Schoer eene aenzienlyke daghuer won, kon er niet van over dat zyne vrouw hem toch nooit het genoegen had gegeven hem ‘papatjen’ te laten worden.
En de twee oude vaders dan! - Papa van Schoer en grootvader Goents betwistten' zich den tyd om te zien of het manneken nog niet lachte... of het nog geene kennis droeg... of het nog geene koekjes zou kunnen in zyn handjen nemen... of...
En als het manneken dan loopen leerde... en als het dan loopen kon!... dan namen de twee grootvaders het elk by een handjen en leidden zoo den jongen afstammeling in den hof op de effendste wegeltjens, op de mosperkskens en lieten den kleinen maer immer voortpikkelen!
En als hy dan klappen kon!... dan was het te doen om te weten wat het knaepjen liefst zeggen kon: ‘Grandpapa van Schoer, of wel grootvader Goents’!...
En zoo verheugden zich de twee oude vaders in de zalige hoop der toekomst van hun nog zoo klein nakomelingsken.
Het geluk van Willem en zyne gade Nella kent geene palen. De handelszaken gaen opperbest en iedereen is lachend en te vreden in het huis van Schoer.
De zotte weelde en modezucht zyn vervangen door eenvoud en huislyke deugd, en vader van Schoer zelf bekent nu dat het zóó oneindig beter is.