De veroordeelde
(1857)–Emmanuel van Driessche– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |
XX.
| |
[pagina 107]
| |
lief park safraenbloemekensGa naar voetnoot(1) opschoot, trof de oogen zyns geestes. De giftplant verdrong de lieve bloemekens en verhief onbeschaemd het hoofd. De kleinere bloempjes schenen te zeggen: - Zie eens, hoe die vuile giftplant ons hier verdringt, hoe zy ons misacht!... Zy wazemt eenen walgelyken geur uit, en verwekt afschuwen door hare leelykheid; terwyl wy eenen zoeten aengenamen geur verspreiden en door onze veelvuldige lieve kleuren het oog der menschen verrukken. - Hoe zoo! scheen de Bilsenplant daer met gramschap op te antwoorden, hoe! gy acht my dan voor niets goed en gy zoudt my zoo maer tot de vernietiging doemen! ben ik ook het werk des Albestuerders niet, en heeft hy my, in zyne Alwysheid, geene eigenschappen gegund, die den mensch uit ziekten en doodsgevaer redden!... Terwyl de oude man die verbeelde bloementael met verhevene aendacht beluisterde, en uit het bedachte opmaekte dat dáér, waer men geen goed zou vermoeden, toch nog goed aenwezig is, trok een klein diertjen, dat zich achter eenen zandkorl op schildwacht scheen te plaetsen, zyne aendacht tot zich. Gedurende eenige oogwenken bleef het beestjen daer stil zitten en rond te loeren. Een ander diertjen, omtrent van de zelfde grootte, kwam traegzaem aengekropen, en toen het in de nabyheid van den schildwacht was, werd het op het onverwachts door dezen aengerand, meedoogenloos verworgd en opgevreten. Dit schouwspel deed den ouden man van schrik terug deinzen. | |
[pagina 108]
| |
- Is het in de natuer dan zoo gelegen, dacht hy by zich zelven, dat het eene wezen het andere verdelgt! Het moorddadig diertjen had zyne prooi verslonden en huppelde zoo vrolyk voort als hadde het eene goede daed verrigt! - Hoe dan! vroeg de geest des ouden mans het diertjen af, hebt gy dan geene wroeging over uwe misdaed?.... - Over myne misdaed! antwoordde hem het diertjen, over myne misdaed!... wel, ik heb niets meer dan de inzichten des Alwyzen vervuld. - Hadde ik dit diertjen niet gedood, voor dry dagen verloopen waren, hadde het miljoenen soortgelyke diertjens voortgebragt, die uwen hof met eene plaeg vervuld en al uwe vruchten en bloemen opgevreten zouden hebben. De ouderling stond verslagen door de natuergeheimen die hem troffen; hy hief de handen ten hemel en dankte den Albestuerder van zoo vele geheimnisvolle grootheid. Vervolgens vielen zyne oogen op eenen peerenboom, die met bloemen beladen was; schoon hy er nooit gedragen had en er eventwel steeds weelig en struisch had uitgezien. Terwyl hy den boom met bewondering aenstaerde, en hem over die plotselinge verandering wilde ondervragen, scheen de boom hem toe te spreken: - Alles is in de natuer tot het goede bestemd; alles wat niet tot het goede komt, wordt daervan door zekere oorzaken belet. Ik bleef tot heden onvruchtbaer, en meer dan eens had de timmerman de byl in de hand om my neêr te hakken en my tot brandhout te maken. Meent gy nu dat ik schuld aen myne onvruchtbaerheid had? Toch niet; ik had eenen zwaren wortel, die tot ginds aen den mestpoel door den grond gedrongen was, en langsdaer slorpte ik zooveel voedsel op, dat al myne kracht in groei | |
[pagina 109]
| |
verging; ik zag er wulpsch en wild uit, zonder ooit eene vrucht voort te kunnen brengen. Nu heeft de tuinman dien opslorpenden wortel afgehakt, my van myn weelig takbout beroofd en nu ben ik vruchtbaer geworden. De oude man was als van de aerde ontheven en tot hoogere spheren opgeklommen. - Myn God! myn God! bad hy in zyne zalige opgetoogenheid, hoe bewonder ik uwe Alwysheid en welke les treft heden myn hart!... Terwyl hy die woorden uitte was de dorpsherder tot by hem genaderd, klopte hem op den schouder en deed hem als uit eenen diepen droom ontwaken. De gryzaerd deelde den heer pastor mede wat er zoo plotseling in hem omgegaen was. - Ja, vatte de herder het woord, daeruit is voor ons veel nuts te trekken. Luister, ging hy voort, de natuerneiging des booms om het voedsel, op zoo verren afstand in den grond op te zoeken, is even als de neiging van den mensch om zinsgenot te vinden. De wortel die met alle geweld den grond doorboort om tot het voedsel te geraken, ten einde het gretig op te slorpen, is de drift die den mensch met onbesefbaer geweld naer buitenspoorigheden trekt! Het overdadig genot verwekt wulpschheid, en wulpschheid is onvruchtbaerheid... nutteloosheid!.... - Begrypt gy nu, vroeg de herder, terwyl hy den opgetoogen man by de hand vatte. - O ja, ik begryp, stamelde de oude man, ik begryp, ja!... maer myn begrypen is met bitterheid gemengd, sprak hy verder... ik begryp nu dat myn zoon niet als verloren moet beschouwd worden; hy ook is nu besnoeid, hy ook kan nu vruchten voor de samenleving dragen!... maer de menschen! de menschen zullen hem immer!... En terwyl de vader, met het lot zyns zoons bewogen, | |
[pagina 110]
| |
tranen van spyt over zyne verdorde wangen voelde rollen, galmde eene stem aen de hofdeur: - ‘Victorie! victorie!..... goed nieuws! allerbest nieuws!... - Wat dan! wat dan! vroegen beide vrienden te gelyk. - Leest, leest! juichte de bygetreden persoon, die niemand ander was dan de heer Doktor, leest!... En hy overhandigde den heer Pastoor den brief, dien ik 's avonds te voren geschreven had, toen de heer Baron van B..... my was komen berichten dat, op zyn aendringend verzoek, Johans eerherstelling reeds geteekend was. De heer Pastoor eindigde de lezing des briefs met deze woorden: ‘Heden nog vliegen wy in uwe armen! heden nog zal, na acht jaren droevige gevangenschap en na vyf jaren grootmoedige deugdoefening, de zoon zynen ouden vader omhelzen!.... De heer Baron van B...., die Johans eerherstelling bewerkt heeft, wil ons vergezellen. Voor den avond zullen wy op het dorp aengekomen zyn.’ Die laetste woorden had de oude man niet meer verstaen; het gelukkige nieuws had zyne zinnen overstelpt, hy rustte zwymeldronken in de armen zyner vrienden. De heer Doktor riep hem langzamerhand tot de rede weêr en de eerste woorden, welke de oude vader stamelde, waren: - Is het wel mogelyk!... hy is dan niet meer geschandvlekt!... ik moet dan over hem niet meer blozen!... Dank! o dank! myn God!... De moeder kwam op dit oogenblik toegesneld; de vader berichtte haer, in zyne zalige vervoering, dat Johan nog dien zelfden dag naer huis komen zou, en de goede vrouw weende overvloedige tranen van blydschap. | |
[pagina 111]
| |
De broeder en zusters vergaten in hunne overgroote vreugde niet dat er moest aen het ontvangen der gasten gedacht worden. Zy stelden seffens alles in het werk om dien dag feestelyk te eindigen. Ja, in dit huis, waer, sinds dertien smartvolle jaren, niets dan droefheid, niets dan getraen had geheerscht, zou heden vreugde wezen!... Heden zouden de gevolgen der deugd de gevolgen der ondeugd voor immer verjagen!... Heden zouden de harten, die den giftkelk zoo bitter gedronken hadden, zich in gulle liefde baden! heden zou de oude vader, die onder den last der schaemte gekromd, tot op den boord des grafs gestrompeld was, by de onschuldige omhelzingen zyns zoons het leven en de kracht weêr in zyne aderen voelen vloeijen!... De verzwakte moeder zou door de warmte der kinderliefde weêr tot het volle besef geroepen worden!... De broeder en zusters zouden den mantel der schande afschudden om tot het vrolyke maetschappelyke leven weêr te keeren!.... O geluk! hoe heilryk is de invloed uwer kracht!.... |
|