ruiming van de taak der provinciën. Zelfs wel voor een
tussenfiguur tussen provincie en gemeente als streekbestuur. Ik ben geneigd te
menen, dat aan het laatste in ons land in wezen slechts bij uitzondering
behoefte kan bestaan. Ongetwijfeld echter is alle taakverdeling vloeiend en
kunnen wij ons op voortdurende veranderingen voorbereid houden, wat bij levende
organismen ook niet anders te verwachten valt. Wat echter ook van deze
denkbeelden worde, zeker is de gedachte er aan gemeen, dat bij het groeien van
de overheidsbemoeiingen dient te worden gestreefd naar decentralisatie, in elk
geval bij de uitvoering, en dat daarvoor de plaatselijke gemeenschappen van
uitermate grote betekenis zijn.
Wel staan wij juist op dit ogenblik te dezen aanzien voor grote moeilijkheden.
Zoals ons land de gevolgen ondervindt van het internationale gebeuren en
verkeert in een noodtoestand, die het grote beperkingen oplegt, zo ondergaan op
hun beurt de gemeenten de invloed van de situatie, waarin de Staat zich bevindt.
Zij zien zich geremd, niet enkel in wat zij wenselijk, maar vaak ook in wat zij
terwille van de bevolking dringend noodzakelijk achten. Hoger toezicht krijgt
daardoor ook allicht groter intensiteit dan in normale tijden aanvaardbaar zou
zijn.
Ook Thorbecke echter, die zich noemde een van de oudste strijders voor de
gemeentelijke vrijheid, deed daarop in een adem volgen, dat steeds rekening moet
worden gehouden met de noodzakelijkheid, dat de Staat een geheel zij! Ik houd
mij er van overtuigd, dat de gemeentebesturen zullen willen begrijpen, dat de
beperkingen, die zij zich in deze tijd zien opgelegd, slechts het gevolg zijn
van bittere noodzaak.
Mijnheer de Voorzitter, dit jaar heeft, naar ik uit het jaarverslag zie, Uw
Vereniging het verheugende resultaat bereikt, dat geen enkele Nederlandse
gemeente meer op haar ledenlijst ontbreekt. Dat er een orgaan is gegroeid, dat
alle Nederlandse gemeenten omvat, is ook een verschijnsel, dat getuigt hoeveel
nauwer de verbindingen zijn geworden dan zij een