| |
| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk.
De rots wordt als vesting ingericht. - De aanval des vijands. - De bondgenooten. -De overwinning.
Dat is jammer, Hans, dat die Matabele's u ontsnapt zijn, maar daarover te treuren helpt nu allemaal niets, zeide Viktor, toen Hans hem het resultaat van zijn poging om de Wilden den terugtocht af te snijden, mededeelde. Wat zullen we nu aanvangen, Hans? Wij kunnen toch onmogelijk den aanval van honderd man weêrstaan?
- Aan ontvluchten is niet te denken; de Matabele's zouden toch ongetwijfeld ons spoor ontdekken en dan jacht op ons maken. Er blijft ons dus niets anders over dan hier vol te houden zoo lang het ons mogelijk is.
- Nu, dan zullen we hier blijven, zeide Viktor. Maar ik geloof, dat we deze plaats wel sterker kunnen maken. Hoe zoudt ge er over denken om het smalle pad, dat hier heen leidt op te graven, een wal er vóór op te werpen om ons tegen vijandelijke speerworpen te dekken? Wij zouden ook uit sterke boomtakken een heg kunnen vervaardigen, die in ieder geval den vijand tegenhoudt, waardoor wij tijd krijgen
| |
| |
om te laden. Ik heb nog een nuttig wapen buit gemaakt, dat dienst kan doen voor het geval dat onze ammunitie begint op te raken, n.l. een boog en een koker met vergiftigde pijlen. Maar laten wij nu ijverig beginnen om onze verschansing op te werpen; als we het maar drie dagen uit kunnen houden, zijn wij gered, tenminste - als Bernard geluk op zijn tocht gehad heeft.
Nadat de beide mannen de lijken der Matabele's hadden weggeruimd, maakten zij gebruik van hunne wapens om het smalle pad naar het plateau op te graven. Tegelijk gingen zij met een groot aantal steenen een muur opbouwen, waardoor de toegang tot het plateau slechts door daar overheen te klauteren mogelijk werd gemaakt; en zoo hadden zij in een tijdsverloop van twee uren de rots bijna tot een onneembare sterkte gemaakt.
- Viktor, riep Hans, ik ben op den inval gekomen om een goed verdedigingswapen te maken, dat ons onze ammunitie kan besparen. Ik zal wat van die lange bamboesstengels snijden, die daar onder aan de rivier staan; als wij daaraan de scherpe kling van een werpspeer vast maken, wordt het geheel een twaalf voet lange lans, waarmede wij de Matabele's kunnen bevechten, als zij het beproeven onze wallen te beklimmen.
- Dat is een goed idee, hernam Viktor, wij zullen zekerheidshalve ons van vier zulke lansen voorzien, voor het geval, dat er één bij den strijd breekt. Ach! hadden wij maar ieder honderd kogels en het daarbij behoorende kruit, dan zouden wij het wel tegen honderd schurken op kunnen nemen.
Na eenige moeite gelukte het Hans van het plateau af te dalen en eenige lange rechte bamboesstengels te snijden, die onder in de kloof groeiden. Zoo beladen keerde hij terug en had hij gelegenheid om op te merken, hoe moeielijk het er tegenop klauteren was; het werd hem duidelijk, dat een flinke kerel, met een lange lans gewapend, wel in staat zou zijn om
| |
| |
van de gemaakte borstwering af, den aanval van een dozijn vijanden af te slaan.
Deze overtuiging schonk hem de hoop, dat hij òf misschien den vijand kon vernietigen, òf ten minste zijn positie zóó lang zou kunnen verdedigen, totdat er hulp kwam opdagen. Van Bernard hangt thans alles af, zeide Hans.
De dag verliep langzaam, ofschoon alle vier de vluchtelingen thans ijverig in de weer waren om verdedigingswerken op te richten. Katharine hielp nu patronen maken en de spitsen van de speren aan het uiteinde van de bamboesstokken bevestigen, terwijl Viktor ijverig bezig was om de verschansing zoo stevig mogelijk te maken.
Bij zijn opklimmen had Hans bemerkt, dat de rots slechts aan één kant te bereiken was; en was het hem dus mogelijk het smalle pad te verdedigen, dan was een nadering van den vijand zoo goed als onmogelijk.
- Twee man tegen honderd is wel een gewaagde onderneming, Viktor, zeide Hans; maar wij kunnen toch niet meer dan sterven en nu zullen wij ons leven toch nog zoo duur mogelijk verkoopen. Voor het oogenblik weet ik niets meer te doen en nu sla ik ulieden voor, dat wij ons een paar uur ter ruste leggen; tot zonsondergang zijn wij veilig en ik geloof ook niet, dat wij vóór morgen vroeg eenigen aanval hebben te duchten. Katharine en hare zuster kunnen dan voorloopig de wacht wel waarnemen.
Het was na zonsondergang, dat Viktor door Katharine werd wakker gemaakt.
- Overdag kan ik mij wel op mijn oogen verlaten, Viktor, zei het dappere meisje, maar voor nachtwacht deug ik niet! Een vijand zou mij spoedig te sluw of te sterk kunnen zijn.
- Dat is waar, Kaatje, hernam Viktor. Ga gij nu maar slapen, nu zal ik de wacht wel op mij nemen. Hebt gij na zonsondergang ook nog iets bijzonders opgemerkt?
| |
| |
- Niets dan het gebrul van een leeuw, zeide Katharine, en dan schijnen ook de hyena's de lijken reeds gevonden te hebben, maar menschen heb ik niet in de buurt gezien.
- Morgen zal het misschien wel een groot gevecht worden, Kaatje, sprak Viktor, waarin de vijand ons aan getalsterkte wel vijftigmaal de baas is.
- Ja, maar dappere mannen, zooals Hans en gij, zijn niet bang voor overmacht, dat weet ik sinds lang. Als het noodig is, ben ik ook nog in staat om één van die lansen te hanteeren of een schot af te vuren; maar onze rotsvesting is nu immers zóó sterk, dat een kind die wel tegen een leger zou kunnen verdedigen.
- Ja, maar gij zijt een moedig meisje, Kaatje, en wij zullen ook daardoor vol moed en hoop den strijd aanvaarden. Ik dank u voor uwe woorden en nu; wel te rusten!
De nacht was half verstreken, toen Hans uit zijn legerstede opstond om Viktor weder af te lossen.
- Bij het minst verdachte gedruisch zal ik u roepen, sprak Hans. Slaap nu maar zoolang gij kunt, want daarna zullen wij wel al onze krachten noodig hebben.
Op de windstilte van den vorigen dag was een frissche bries gevolgd, die uit het westen woei en deze omstandigheid maakte het veel moeielijker het naderen van een vijand te hooren. Toen het nachtelijk duister voor de morgenschemering geweken was, had Hans niets verdachts opgemerkt. Nu het daglicht ieder oogenblik aan helderheid won, spande hij zijn oogen zoo sterk mogelijk in om een vijand te ontdekken; doch de morgennevel, die nog over bergen en dalen hing, verhinderde hem toch om de voorwerpen in de vlakte te onderscheiden.
Terwijl hij zijn oogen in het rond liet gaan, werd zijn aandacht plotseling getrokken door een voorwerp, dat zich een oogenblik snel tegen den rotswand scheen te bewegen.
Doch de beweging duurde slechts zóó kort, dat het ook
| |
| |
wel heen en weêr bewegen van een tak door den wind kon zijn. Maar hij was een te geoefend jager om deze schijnbaar onbeduidende bijzonderheid te vergeten en bleef dus zijn aandacht op den rotswand gevestigd houden.
Een oogenblik daarna bemerkte hij, hoe een Matabele zijn hoofd deed opduiken, terwijl de Wilde bezig was de rots te beklimmen. Hans nam de gelegenheid waar, greep een lans en liep zoo snel op den Matabele af, dat deze nòch gelegenheid had om de rots te bereiken, nòch tijd genoeg om zich uit de voeten te maken om den doodelijken stoot te ontwijken.
De Wilde, door de borst gestoken, viel ruggelings op een anderen Matabele, die achter hem aankwam en zoo stortten beiden, hals over kop een volle dertig voet in de diepte, terwijl zich een woedend gehuil uit wel honderd kelen deed hooren. Dit rumoer lokte Viktor en de beide meisjes dadelijk uit hunne schuilplaats.
- Laten wij onze ammunitie maar sparen en liever de schurken met de lansen overhoop steken, riep Hans. Zoo lang wij dapper stand houden, zal het niemand gelukken de rotsspleet te bestijgen.
Het sneuvelen van deze beide spionnen veroorzaakte een zeker dralen bij de Matabele's; doch op hunne overmacht vertrouwend gaf hun aanvoerder eindelijk bevel tot den aanval. Hij verdeelde zijn strijdkrachten in drie afdeelingen, waarvan de eene bevel kreeg de rots op die plaats te beklauteren, waar de spion kort geleden afgevallen was; de tweede moest het smalle pad zoeken te forceeren, terwijl de derde afdeeling ten taak kreeg een nieuw geschikt punt van aanval te vinden, maar tevens om de Hollanders zooveel mogelijk bezig te houden en hunne aandacht van het voortrukken der andere troepen af te leiden. Toen de noodige voorbereidingsmaatregelen genomen waren, gingen de Matabele's met wild krijgsgeschreeuw tot den aanval over.
Terwijl het eene deel beproefde den rotswand te beklimmen
| |
| |
vond het andere zeer onverwacht den doortocht door een steilen wal versperd.
Uit het niet-knallen der geweren van de Hollanders wisten de aanvallers niets anders af te leiden, dan dat ze geen kruit meer hadden en door deze gedachte aangemoedigd, klommen enkele hunner op de schouders hunner makkers en bereikten op die manier den rand van de rots.
Nauwelijks was echter de gestalte van den Matabele boven den rand uitgekomen of een doodelijke stoot van een lans deed hem reeds aan de voeten zijner makkers nedertuimelen.
Driemaal gelukte het den onvermoeiden vijand om één uit hun midden tot den rotswand op te lichten, maar dan zagen zij hem toch, door een speer getroffen, terugvallen.
Toch spoorde de roep: ‘hun kruit is op!’ nog eenigen aan om die gevaarlijke proef nog eens te wagen. Eerst toen tien man waren opgeofferd, gaf de aanvoerder bevel tot retireeren, om een ander plan van aanval te verzinnen.
- Tot zoover hebben wij alweêr overwonnen, zei Hans, en dat nog wel zonder een enkel schot te doen. Als wij niet laten blijken, dat wij kruit bezitten, maken zij misschien plannen, die wij gemakkelijk kunnen verijdelen.
Het duurde meer dan een vol uur, voordat de Matabele's den aanval weder begonnen. Hans en Viktor hadden zich achter den wal geposteerd om hunne aanvallers bij de eerste nadering dadelijk neêr te steken. Terwijl zij al hun opmerkzaamheid naar beneden richtten, gaf een licht gedruisch hun eensklaps aanleiding naar boven te kijken en nu werd hun het plan hunner listige vijanden dadelijk duidelijk. De Matabele's was het langs een omweg gelukt om den top van den rotswand te beklimmen, die over de hoogvlakte heenging; boven aangekomen hadden ze eenige groote steenen losgemaakt en ze waren juist bezig die op de Hollanders te gaan gooien, toen deze het gevaar opmerkten.
De rotswand steeg niet precies loodrecht uit de vlakte op,
| |
| |
maar helde zoover voorover, dat de man, die met dien steen gooide, ver voorover bukken moest om het gewenschte punt te treffen. Had hij den steen eenvoudig laten vallen, dan was hij de rotsvlakte voorbijgegaan en in de spleet terecht gekomen. De ruimte op de rotspunt was zoo klein, dat iedere misstap de Zwarte in den afgrond moest doen tuimelen. Desniettemin hadden eenige Matabele's het gewaagd deze gevaarlijke manoeuvre te beproeven, omdat zij dachten van deze plek uit de verdedigingswerken der Hollanders volkomen te kunnen beheerschen.
Zoodra Hans nu zag, dat de Matabele zich gereed maakte om den zwaren steen op hem te gooien, riep hij Viktor toe, zich dicht bij de rots te houden.
- Hier kunnen ze ons niet raken, zei Hans; we zullen echter toch maar een paar kogels naar boven zenden, anders sturen ze ons de steenen op den kop, terwijl wij den lieden beneden weêrstand bieden. Doch nu, Viktor, wordt het oppassen; wij moeten tot den rotswand doordringen waarop onze aanvallers natuurlijk zullen probeeren ons weêr met hunne steenen te treffen. We zullen die echter weten te ontwijken en de kerels boven neêrschieten. Zijt gij klaar?
- Ja, antwoordde Viktor, waarop beide mannen een oogenblik voorwaarts gingen om echter dadelijk onder be beschutting van den rotswand te komen. Op deze wijze gelukte het hun, door die geveinsde beweging, aan de steenmassa's, die weldra naar beneden kwamen, te ontkomen. Toen nu de Boeren met hunne geweren op den top van de rots gingen mikken, weêrklonk van alle kanten de roep; hun kruit is op! waarop een luid en spottend gelach volgde; maar het duurde slechts een paar seconden of daar knalden een paar geweerschoten.
Eén van de Matabele's viel dadelijk gewond ter aarde en lag daar even roerloos neêr als de rotsmassa zelf; een ander, die juist bezig geweest was een anderen steen bij te rollen, hief zich op en sprong met een geweldigen vaart van de rots
| |
| |
in de diepte; met opgeheven armen en een kramptrekkend lichaam doorkliefde hij de lucht, viel toen tegen een vooruitspringende rotspunt en kwam ten slotte, als een verminkt lijk, bij zijne kameraden daar beneden terecht.
De uitwerking van dat schot op de overige Matabele's was dadelijk te bemerken. Zij, die daar zooeven op het punt waren om de rots te beklimmen, gingen zoo snel mogelijk een veilige schuilplaats zoeken, terwijl beiden mannen, die zich daarboven op den top van den rots bevonden, de eene zijn evenwicht verloor en hals over kop in den afgrond stortte. Den tweede gelukte het echter te ontkomen.
- Daar naar boven waagt zich nu niemand meer, sprak Hans en nu ben ik toch nieuwsgierig, welk plan ze nu weêr zullen verzinnen.
Wel een volle twee uur lang hielden zich de Matabele's zoo stil, dat geen enkel geluid de jagers iets van de nabijheid hunner vijanden deed merken.
- Zouden ze soms ook besloten hebben terug te keeren en ons met vreê te laten? vraagde Viktor.
- Neen, dat doen ze in geen geval; eer zullen ze beproeven ons uit te laten hongeren en daarbij valt het mij nu ook waarlijk in, dat wij wel eens een stukje eten konden. Later hebben wij misschien hiervoor geen tijd.
Nauwelijks hadden de beide jagers hun sober maal genuttigd, of Viktor riep uit;
- Daar komen ze waarachtig reeds weêr aan en voeren twee gevangenen Boschjesmannen met zich mede. Hans, nu gaat de zaak er waarachtig gevaarlijk uitzien, hoor!
- Die schurken! Nu hebben ze die Boschjesmannen aan het verstand gebracht, dat, als die ons niet met hunne vergiftige pijlen neêrschieten, zij zelve het kind van de rekening worden en vermoord worden. Ga op den grond liggen, Viktor! riep Hans en de beide jagers bukten juist nog snel genoeg achter hunne borstwering om voor twee vergiftige pijlen uit te wijken, die over
| |
| |
hunne hoofden heenvlogen en tegen den rotswand afstieten.
- De schelmen verbergen zich achter de boomen, Viktor. Het zal een heele toer zijn om ze onder schot te krijgen. We moeten maar afwachten, tot zich een betere gelegenheid voordoet. Zoodra wij hen gedood hebben, zijn wij aan het ergste gevaar ontsnapt.
Van alle inboorlingen van Afrika hanteert de echte boschjesman de gevaarlijkste wapenen.
De Amakosa- of Kafferstammen, die op de oostelijke grens van de Kaapkolonie wonen, zijn met een lichte werpspies gewapend, die bestaat uit een houten handvat van vier of vijf voet lang, aan welks uiteinde een ijzeren spits van anderhalf voet lang bevestigd wordt. Met deze speer weet een geoefende Kaffer zijn tegenstander, zelfs wel op een afstand van honderd pas, doodelijk te treffen.
De Zoeloe-Kaffers en de Matabele's bedienen zich van een zwaren speer, die zich minder tot werpen dan tot worstelen leent. Maar zoowel dit wapen als werpspies van de Amakosa is veel minder gevaarlijk dan de kleine pijl van den Boschjesman. Deze pijl heeft een lengte van ongeveer twee voet en bestaat uit hol bamboesriet, aan welks spits een vergiftigde punt of een stuk been of hout gestoken wordt.
Dat gift moet uit een mengsel van dierlijke, plantaardige en minerale stoffen bestaan, dat zij van de tallooze slangen, die daar in die streken huizen, sommige cactus-soorten en van een koper-preparaat maken. De uitwerking van dit gif is zoo snel en vreeselijk, dat de geringste verwonding door zulk een Boschjesmanspijl den dood onvermijdelijk binnen één of twee uren ten gevolge heeft. De Boschjesman is een voortreffelijk schutter en weet zijn pijlen met zulk een snelheid weg te schieten, dat dikwijls reeds een derde pijl in de lucht zweeft, eer nog de eerste zijn doel bereikt heeft.
Hans en Viktor waren zich van het gevaar, waarin zij door de aankomst van dezen nieuwen vijand waren geraakt, volkomen bewust! Gelukkig vertrouwden de Matabele's hun beide gevangenen
| |
| |
niet genoeg om hun te veroorloven den rotswand te beklimmen, zij waren maar al te bang, dat de Boschjesmannen, dat als een welkome gelegenheid zouden beschouwen, om te gaan vluchten of wie weet? - met de Boeren gemeene zaak te maken.
- Ik wil toch eens zien, wat ik met pijl en boog van zulk een Boschjesman uit kan richten, zei Hans, en ik zal eens op den stam van dien ouden boom mikken, waarachter die eene kerel zich verborgen houdt.
Hans spande zijn boog en zijn pijl viel oogenblikkelijk naast den boom in den grond. De Bosshjesman zag dien pijl aankomen, zonder den schutter te hebben opgemerkt; in zijn ijver om zich van dien vreemden pijl meester te maken, vergat hij de noodige voorzichtigheid in acht te nemen en sprong van achter den boom te voorschijn. Maar reeds in het volgende oogenblik had Viktor's kogel hem in den schouder getroffen en hem buiten gevecht gesteld, waarop de Matabele's den Boschjesman dadelijk met hunne speren afmaakten.
Op dit oogenblik werden de jagers door Katharine op een nieuwe talrijke schare Matabele's opmerkzaam gemaakt, die, van het Oosten op komende dagen, in haast op het tooneel van den strijd kwamen aanrennen.
- De zaak wordt nu heelemaal kritiek voor ons, Viktor, sprak Hans; aan zulk een overmacht zullen wij niet lang weêrstand kunnen bieden.
- Buk Hans, buk! riep Viktor; zie eens wat daar in uw hoed steekt.
Hans bukte snel achter de borstwering, zette zijn hoed af en zag zoowaar, dat daarin een pijl van een Boschjesman stak.
- Maar nu wordt het hoog tijd, om aan dit spel een einde te maken, zeide Hans. Die kerel daar, zit op een vorkachtig gebogen tak. Ik zie hem nu heel duidelijk! Een geweerschot knalde en de tweede Boschjesman viel uit den boom, waarbij de Matabele's in een woest, wraakgierig oorlogsgeschreeuw losbarstten.
|
|