Van Homulus, een schoene comedie daer in begrepen wort hoe inder tijt des doots der menschen alle geschapen dinghen verlaten dan alleene die duecht die blijft by hem vermeerdert ende ghebetert
(1857)–Pieter Dorland van Diest– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |||||||||
[Inleiding]Een tooneelstuk dat in de eerste helft der zestiende eeuw, zoo in Nederland als in Duitschland, grooten opgang maekte, is de Moraliteit, die ik hier, volgends den Nymweegschen druk van 1556, op nieuw uitgeef. In mijn Vaderlandsch MuseumGa naar voetnoot(1) heb ik den duitschen geleerde Gervinus wederlegd, die, by het behandelen der geschiedenis van het tooneel in Duitschland, den Homulus onder de letterkundige gewrochten van zijn vaderland rekent, en de latijnsche uitgave, te Keulen, in 1540, van de pers gekomen, als den oorspronkelyken | |||||||||
[pagina II]
| |||||||||
tekst beschouwt, waer naer, volgends hem, de hoogduitsche werd vervaerdigd. Ik heb insgelijks getracht te bewyzen door nauwkeurige aenhaling van de onderscheidene drukken die my van dat stuk zijn voorgekomen, dat het oorspronkelyke niet tot de duitsche, maer wel tot de nederlandsche letterkunde behoort, als zijnde in onze moedertael door zekeren Petrus Van Diest geschreven, en te Antwerpen ten tooneele gevoerd en bekroond. Sedert werd het, volgends my, in het latijn overgebracht door Christianus Ischyrius, en eindelyk door Jan Van Gennep, van Keulen, of wat waerschijnlyker is, door iemand, wien die bekende boekdrukker daertoe aenspoorde, in het hoogduitsch vertaeld. By welke gelegenheid, en wanneer, het spel van Homulus te Antwerpen den prijs wegdroeg, is, uit de my bekende narichten omtrent de Rhetorijkkamers van Antwerpen niet gebleken. Het was reeds eenen geruimen tijd vóór 1536, vermits men in de latijnsche uitgave van dit jaer zegt: quondam. De woorden: in publico civilatum Brabanticarum conventu, hebben my doen vermoeden dat het stuk in de maend september 1520, by de intrede van keizer Karel aldaer gespeeld werd. In der daed de kamer de Violier gaf alsdan een uitmuntend feest, en in het Antwerpsch CronijkjeGa naar voetnoot(1) leest men dat: ‘Veele schoone triumphen bedreven werden; men thoonde die Personagien drie dagen lanck d'welk seer schoon waren, ende men hiel den raet van | |||||||||
[pagina III]
| |||||||||
allen landen tot Antwerpen om den keyser te bescinken met twee honderd duysent croone tot zyne coronatie.’ Ik geef dit slechts als eene gissing. Misschien zal het later wel aen den eenen of anderen gelukken hier omtrent iets met zekerheid te bepalen. Eerstdaegs heeft men eene heruitgave van den hoogduitschen Homulus te verwachten. Het is de heer K. Gödeke van Celle, in het koningrijk Hanover, die deze taek op zich heeft genomen. Hy zal ter dier gelegenheid, zoo over den oorsprong van deze beroemde moraliteit, als over den toestand van het tooneel in Duitschland in de eerste helft der zestiende eeuw, breedvoerig handelen. Volgends dien geleerde zou het engelsch tooneelstuk Every Man tot grondlage van den Homulus gediend hebben en diensvolgends als het oorspronkelyke moeten beschouwd worden. De heer Gödeke denkt zulks te mogen besluiten uit het vers:
Quilibet, heus, quondam fuit ista comoedia dicta.
dat door zekeren Eusebius Candidus vooraen het stuk geplaetst is, als ook uit het volgende distichon van Christianus Ischyrius:
Quilibet ante fui, mutato nomine, dicor
Nunc Homulus, per me nam resipiscet homo.
Hier uit schijnt in der daed te blyken dat dit spel vroeger onder eenen anderen naem dan dien van Homulus, misschien onder dien van Elk mensch, Iedereen, of zoo iets, bekend was. Doch moet juist daerom ons stuk uit het engelsch | |||||||||
[pagina IV]
| |||||||||
vertaeld zijn? Uit den latijnschen titel blykt het dat het vroeger te Antwerpen in onze moedertael (vulgariter) gespeeld werd, misschien droeg het alsdan den naem van Elk mensch. Om ons tooneelstuk voor eene navolging van het engelsche Every Man te houden, zou men eerst den hoogeren ouderdom van dit laetste moeten bewyzen. Every Man komt voor in de verzameling van oude engelsche tooneelstukken in de voorledene eeuw door Hawkins uitgegevenGa naar voetnoot(1). Hy ontleende zynen tekst aen eene zeer oude uitgave te Londen by John Skot, doch zonder opgave van jaertal, gedruktGa naar voetnoot(2); Hawkins beweert wel dat Every Man tot de vroegste jaren van de regering van Hendrik VIII (1507-1547) moet terug gebracht worden, doch hy brengt geen het minste bewys toe tot staving van dit gezegde. Uit den druk door hem gebruikt valt er niets op te maken vermits deze zonder jaertal is verschenen, en hy heeft den tijd waerop de pers van John Skot te Londen werkzaem was niet aengewezenGa naar voetnoot(3). | |||||||||
[pagina V]
| |||||||||
Naer hetgeen ik vroeger heb geschreven, moet men Pieter Van Diest als den schryver van het oorspronkelyk nederduitsch stuk houden, en Christianus Ischyrius als den vervaerdiger der latijnsche vertaling. De heer Gödeke zou Pieter Van Diest als opsteller van den latijnschen Homulus aenzien en Ischyrius slechts als den uitgever van dit stuk. Iets dat ons zeer onaennemelijk voorkomt. Volgends den heer Gödeke heeft de engelsche moraliteit Every Man tot grondlage gediend, niet alleen van den Homulus, maer ook nog van een ander destijds zeer beroemd tooneelstuk, den HecastusGa naar voetnoot(1) dat uit de pen van den Noord-Brabander Georgius Macropedius of Langhveldt gevloeid is. De Hecastus werd in het latijn geschreven doch later door talryke dichters, zooals Hans Sachs, Rappolt, Spangenberg, Rebenstock en Schreckenberg in duitsche verzen nagevolgd of vertaeld. Alhoewel ik over een paer hoofdpunten het met den heer Gödeke niet eens ben, moet men toch zyne uitgave met verlangen te gemoet zien, alzoo daeruit ongetwyfeld zeer veel voor de geschiedenis van het tooneel in de zestiende eeuw zal te leeren zijn. In afwachting dat het pleit omtrent den oorsprong van | |||||||||
[pagina VI]
| |||||||||
den Homulus kunne beslist worden, laet ik hier de lijst volgen van al de my, tot hier toe, bekende uitgaven. Hun getal is een sprekend bewijs van den opgang dien dit stuk maekte en van de gretigheid waermede het, zelfs tot in de zeventiende eeuw, gelezen werd. | |||||||||
Uitgaven in het Nederlandsch.
Het laetste blad is eene houtsnede. De titel is insgelyks met eene kleine houtsnede versierd. Het is deze druk dien wy by onze heruitgave letterlyk volgden. Hy verschilt nog al veel van dien welken wy onder No 3, opgeven. Ook is die Prologhe, van 56 regelen, in de uitgave van 1656 door eene voorreden van 129 verzen vervangen.
Vermeld in Catalogus der Nederlandsche Tooneelspeldichteren. Te Delft, 1743 bl. 59.
| |||||||||
[pagina VII]
| |||||||||
Ik heb een exemplaer van dezen druk te danken aen den heer W. Eekhoff van Leeuwarden.
Deze, alsook de volgende, is in het bezit van de Maatschappy van Nederlandsche Letterkunde, te LeidenGa naar voetnoot(1). Blykends deze opgave werd slechts ten jare 1661 de titel vernieuwd voor de exemplaren, die des tijds nog in den winkel des drukkers overbleven, van de uitgave welke vijf jaer vroeger was verschenen.
Een exemplaer dezer uitgave is in het bezit van den heer J.J. Nieuwenhuyzen, te AmsterdamGa naar voetnoot(2) | |||||||||
Latijnsche vertaling.
| |||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||
Op den titel en op het laetste blad, hel wapen des drukkers; achter den titel eene houtsnede verbeeldende een uitgestrektliggend menschengeraemte. Het boekjen begint met een voorwoord in proza, ter aenbeveling van het stuk, door Christianus IschyriusGa naar voetnoot(1) waerschijnlyk den vertaler, gedagteekend uit Maestricht 1536 (Trajecti Betasiorum). Hierop volgt een achtregelig vers van zekeren Eusebius Candidus insgelijks tot lof van Homulus. Vermits de vermoedelyke vertaler Ischyrius te Maestricht woonde, begrijpt men licht waerom hy zijn werk eerder te Keulen, daer hy dicht by was, dan te Antwerpen heeft laten drukken. Die uitgave van Keulen 1536, zal dan welde oorspronkelyke zijn van den latijnschen Homulus. Panzer in zyne Annales Typographici, D. VI. heeft ze niet gekend.
Op de voorzyde van het laetste blad: Typis Ioan. Graphei, en op de keerzyde het vierkant vignet van Steelsius, met de spreuk: Concordia, res parue crescunt.
| |||||||||
[pagina IX]
| |||||||||
Op het laetste blad insgelijks: Typis Ioan. Graphei, en op de keerzyde het ronde vignet van Steelsius met de reeds opgegevene spreuk. Deze twee Antwerpsche drukken van 1538 en 1546 bevatten niets meer dan de Keulsche van 1536. Ik bezit een exemplaer van elk dezer drie latijnsche uitgaven. | |||||||||
Hoogduitsche vertaling.
De opsteller, (waerschijnlyk de kundige boekhandelaer A. Asher te Berlijn), van den kataloog van Heyse, dien ik verder aenhael, twyfelt aen het bestaen der uitgave van 1540, en houdt die van 1548 voor de oudste. Daer echter het oorspronkelyk stuk wel op 1520, zoo niet vroeger, mag teruggebracht worden, en de latijnsche vertaling stellig van 1536 dagteekent, bestaet er geene voldoende reden om aen eenen hoogduitschen druk van 1540 te twyfelen.
Een exemplaer van deze uitgave was voorhanden in de Bibliotheek van Professor Dr K.W.L. Heyse, die te Berlijn, den 7 december 1854, verkocht is gewordenGa naar voetnoot(1). In dien kataloog zegt men: nach dem Lateinischen des Petrus | |||||||||
[pagina X]
| |||||||||
Dysthemius, iets dat, zooals het uit het boven medegedeelde reeds genoegzaem blijkt, niet juist is, vermits Pieter Van Diest het stuk, niet in het latijn maer wel in het nederlandsch schreef. Verder wordt dat duitsch boekjen als zeer zeldzaem opgegeven. Ik wil het zeer geerne gelooven, en men zou dit insgelijks op al de drukken van den Homulus, zelfs op de latijnsche, kunnen toepassen.
Gent, 8 Juny 1857.
C.P. Serrure. |
|