Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 1. Liederen met magische, religieuze en stichtelijke thematiek
(1987)–Marie van Dijk, Ate Doornbosch, Henk Kuijer, Hermine Sterringa– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||
4
| |||||||||||||||||||||
ToelichtingDe beide zangers van dit lied zijn afkomstig uit het noordoosten van Friesland. Zij vertelden het tijdens koppelarbeid in Groningen van plaatsgenoten te hebben geleerd. Het lied is daarom waarschijnlijk in het noordoosten van Friesland goed bekend is geweest. Het geringe aantal opnamen is mogelijk te wijten aan het feit dat de zangers niet graag liederen met een dergelijke wrede inhoud voor ons zongen. Omdat we slechts over onvolledige opnamen beschikken laten we als tweede voorbeeld een versie volgen uit De Nieuwe Overtoomsche Marktschipper of Durkendammer Kramer (Goes z.j., A.A.W. Bolland), een van de liedboekjes die in het begin van deze eeuw in Friesland in omloop waren. O Holland schoon, de wijsaanduiding voor het lied in dit boekje, was in de achttiende eeuw een bekend lied waarvan de melodie dermate geliefd was dat er toen en later steeds nieuwe teksten op werden gemaaktGa naar eind1.. Op dezelfde melodie is de vrijere, hier en daar gewijzigde versie van onze informante (voorbeeld A) gebaseerd. | |||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||
klanksprongen in de voorzinnen. In de nazinnen vertoont de melodie een modale (mixolydische) wending: ten opzichte van d′ wordt een grote terts gebruikt, samen met een kleine septiem (c″ - d′) die door dalende secunden wordt benadrukt. De 6/8 maat wordt, al naar gelang het aantal lettergrepen, verkort tot kleinere maatsoorten. De zangeres wil geen langere rust nemen dan een achtste noot. Vorm: A [a-b], A [a-b], A′ [a-b′], A″ [a′-b]. | |||||||||||||||||||||
Opnamen 14 december 1963 en 22 mei 19642. De jonk-man kwam schier al den dag Bij de-ze doch-ter pra-ten.
Sta mij ten ant - woord scho-ne maagd, Ik zal u nooit ver-la-ten.
6. Och och ik zit in druk en rouw, En ik ben geen moe -der maar
ook geen vrouw. He - laas de tijd van ba - ren
Die kwam hoe lan - ger hoe na - der.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
3
Toen hij zijn wil nu hadde gedaan
------------
Toen ging hij haar verlaten
------------
6
------------
Och och, ik zit in druk en rouw
En ik ben geen moeder maar ook geen vrouw!
Helaas, de tijd van baren
Die kwam hoe langer hoe nader.
7
-------------
Zij baard’ een schepsel, zeer bevreesd,
Heeft handen en voeten gelijk als een beest,
Maakt groot geschreeuw, ach vrinden,
Of 't alles wil verslinden.
8
't Had drie doodshoofden pertinent op 't lijf,
Och vrienden wil 't aanschouwen,
Het was een vreselijk serpent,
Tot schrik van al de vrouwen.
De vader kwam daarheen gegaan,
Zag zeer verbaasd op dit schepsel aan,
En het sprak al menigwerven
Bedrieger, gij zult sterven!
9
Toen kwam de serpent zeer wreed en vals,
Ging hem levendig verscheuren
En hij bracht hem vreselijk om den hals
Mensen 't is om te betreuren.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
De moeder stierf al van de schrik
En het schepsel mee in een ogenblik.
Men bracht hen bei ter aarde
En een grote droefheid baarde.
Bontje Dalman-Douma (1894-1979) te Buitenpost, werd geboren in Kollumerzwaag. Haar ouders namen haar van jongs af aan mee om seizoenarbeid te verrichten op de Groninger klei. Mevrouw Dalman was een van onze meest produktieve informanten. Wij namen ruim veertig liederen van haar op waarvan de meeste, in tegenstelling tot het bovenstaande, vrij gaaf zijn. Zij was niet in het bezit van liedboekjes en liedschriften; ze schreef uit het hoofd ruim tweehonderd liederen voor ons archief op. Wij registreerden bovendien enkele uitvoerige gesprekken met haar over haar jeugd, haar familie, het leven in Kollummerzwaag, koppelarbeid, geloof en bijgeloof. Mevrouw Dalman leerde haar liederen en een aantal verhalen van haar ouders en van koppelarbeiders.
Dirk van der Kooi (1900-1969) te Leeuwarden, geboren in Zwaagwesteinde, was landarbeider en los werkman. Hij zong elf liederen voor ons, de meeste fragmentarisch. De gesprekken die wij met hem voerden over de koppelarbeid in Groningen, waar hij zijn liederen van andere arbeiders leerde, legden wij eveneens vast (bijlage 2). | |||||||||||||||||||||
B. Komt hier gij jonkman wie gij zijtEen nieuw lied van een meineedige Jongman die een dochter bedroog en van een Serpent verscheurd werd
| |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
Een jonkman kwam schier alle dag,
Bij deze dochter praten,
Staat mij ten antwoord schoone maagd,
Ik zal u nooit verlaten,
Ik verzoek u tot mijne echte vrouw,
Neem deze diamant op trouw,
Laat ons beide vergaren,
En t'zaam uit liefde paren.
Als hij zijn wil nu had gedaan,
Door belofte en schoon praten,
Toen is hij van haar afgegaan,
En heeft haar weer verlaten,
Maar God die straft te zijner tijd,
Hij had de eerste steen geleid,
Die haar bragt in benaauwe,
Dat zal hem namaals rouwe.
Want ziet zij was bij hem bevrucht,
Toen trok hij uit door landen,
Hij nam van haar toen straks de vlucht,
Liet haar in druk en schanden,
Daarbij zwoer hij o droef ellend,
Eer ik haar trouw, dat een serpent,
Mijn levend kwam verscheuren,
Gelijk men zag gebeuren.
Hij laat haar zitten nu alleen,
Vol zuchten, klagen, kermen,
Zij roept tot God vol droef geween,
O heer wilt mij ontfermen,
De dochter ging van droefheid ach,
Deed aan de moeder haar beklag,
Die eerst zoo schoon kwam praten,
Die heeft mij nu verlaten.
Dochter bent gij van hem bevrucht,
Wilt het mij openbaren,
Moeder dat is daar ik om zucht,
Dat doet mijn hart bezwaren,
Och och, ik zit in druk en rouw,
Want ik en ben geen maagd of vrouw,
Helaas de tijd van baren,
Die komt hoe langs hoe nader,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
De negen maanden zijn vervuld,
De druk kwam haar na aan 't harte,
Want zij moest baren met geduld,
In groote pijn en smarte,
Zij baarde een schepsel heel bevreesd,
Handen en voeten als een beest,
't Maakt een groot geschreeuw, och vrinden,
Of het alles wou verslinden,
't Had drie doodshoofden pertinent,
Op 't lijf wilt toch aanschouwen,
Het was een vreesselijk serpent;
Tot schrik van alle vrouwen,
De vader kwam daar in gegaan,
Zag zeer verbaasd dit schepsel aan,
‘k Sprak tot hem menig werven,
Bedrieger gij zult sterven,
Toen kwam 't serpent zeer wreed en valsch,
Ging hem levendig verscheuren
En bragt hem levendig om hals,
Menschen het is te betreuren,
De moeder stierf van de schrik,
't Schepsel mee in een oogenblik,
Men bragt haar bei ter aarde,
't Geen groote droefheid baarde.
Gij jonge dochters wie gij zijt,
Neemt een exempel heden,
Gelooft zoo ligt niet al deez meid,
En ook gij jonkmans mede,
En brengt geen dochters in berouw,
Leeft liever in den echten trouw,
Dan geeft u God bekwamen,
Geluk en voorspoed zamen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
Data en plaatsen van opname
| |||||||||||||||||||||
Vermeldingen/LiteratuurGeen |
|