Het 70ste verjaarfeest van den Hollandschen dichter Dr Wap
(1875)–Maria Doolaeghe– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Het 70ste verjaarfeest van den Hollandschen dichter Dr Wap,
| |
[pagina 2]
| |
't Is feest in huis! in 't vriendenhart!
Trotsch is de nachtegaal aan 't zingen,
Die met heur stem de zangers tart,
Wier galmen gaarde en woud doordringen.
Zóó grootsch ook zong ze in 't nachtelijk uur
Toen Holland's dichtzoon werd geboren,
Begaafde lievling der Natuur,
Die eens in Vondels kunst zou gloren.
Klink op mijn lier! Zing meê ter eer
Van hem, die Maerlants erfwieg minde,
Sinds vijftig jaar echt vlaamsch gezinde,
De gids van Vlaandrens kunst weleer. -Ga naar voetnoot(1)
Van hem, die steeds de winterjaren
Nog tart: ‘'k Buig voor uw staf niet neêr,
'k Blijf lente in hart en geest bewaren,
Nog bloeien rozen in mijn tuin,
In spijt van sneeuw en noordervlagen;
Mijn dichthof laat ik niet tot puin
Vervallen - niet zijn bloei verknagen.’
Ziedaar den waren dichtermoed,
Die welt en borlt, als Etnas gloed.
Vergrijst het hoofd, verstramt het bloed,
Hij houdt zich machtig, als de vloed
| |
[pagina 3]
| |
Wiens baren rusten noch veroudren.
Welaan! o vriend, draag op de schoudren
Het levenspak zóó lustig voort:
Het vroolijk hart, dat u behoort
Verzelle u, als in 't jeugdig leven,
Om aan uw zang den toon te geven;
't Blijve uw geleide om 't eedle en 't goed
Te doen waar 't vriendenharte bloedt......
Maar, zwijg mijn lier! Er klinkt hier boven
Een hemelstem, die 'k Wap hoor loven
Oh! 't is de zaalge Bilderdijk......
Hij zingt: ‘Zelfs in het Hemelrijk
Heb ik geen liefdedaàn vergeten, -
Herdenk ik nog wat vriend gij waart,
Toen mij des onheils zware keten
Zoo plettrend nederdrukte op aard.Ga naar voetnoot(2)
Ook na den dood hebt gij mijn eere
Beschermd, o Wap, mijn faam bewaard.
Verdubbel op dit feest, gij, Heere,
Zijn heil; bewaak hem tot den dag
Dat ik hem welkom kussen mag!’
| |
[pagina 4]
| |
Hij zwijgt; het regent bloemen neder.....
Nu rijzende aardsche hymnen weder,
Zij zingen grootheid, deugd en roem.
Verganklijk, als de broze bloem
Zijn de offers die wij jublend bieden;
Dra zal de glans dit feest ontvlieden,
Maar, wat uit 's dichters borst ginds klinkt,
De gloor, die Wap dáár tegenblinkt
Zal nog den Naneef wellust baren,
Nog spreken van dat grootsch verjaren.
Leg ik een pallemtakje bij
De rijke lauwren u geschonken,
Neem aan, o vriend, hoe needrig 't zij.
Zie in dat offer d'eerbied vonken,
Die aan uw kunstverdiensten boeit.
'k Zal in mijn hart dien eerbied kweeken
Zoolang gevoel en krachten spreken,
Zoolang mij levenslucht doorvloeit,
Zoolang u 't bloed in de aadren gloeit!
Diksmuide, 1en Mei 1875.
|
|