De woekeraarster
Moeder gaf mij geheimzinnige teekens. Ik dacht dat ze, buiten de anderen om, mij een gesmeerde boterham wou geven; daar ik zwak was, werd ik een beetje verwend. Maar ik zag, dat hare oogen knipten, een stellig bewijs bij haar van gemoedsbeweging.
‘Luister Keetje,’ fluisterde zij, ‘we gaan bij Koks mijn mantel, jouw communiejurk en vaders jas inlossen.’
‘Heeft u dan geld, moeder?’ vroeg ik even geheimzinnig als zij.
‘Ja, ik heb gespaard.’
Sparen beteekende bij ons dagen zonder brood. Maar wat was er aan te doen? We konden toch niet heelemaal naakt loopen; wij waren 't al voor driekwart.
Koks was een kruidenier, die eetwaren gaf tegen onderpand; al onze kleeren waren bij hem beleend en nu konden wij de voornaamste inlossen.
Moeder droeg in een grijs papieren zakje de enkele guldens in centen en dubbeltjes. Vrouw Koks nam het geld, en zei, dat we maar naar een achterdeur moesten gaan om de kleeren in ontvangst te nemen. Maar toen wij er eenmaal waren, verklaarde zij, ze ons te zullen geven als wij den anderen rommel ook inlosten: 't was toch goedheid van haar, dat zij daarop haar waren gaf.
Moeder schreide, werd boos, dreigde; ik smeekte