Dan ziet ze plotseling mevrouw Ten Kate staan. Die was ze helemaal vergeten.
‘Zo-zo,’ zegt ze vriendelijk, ‘Ja-ja, de jongen is er nog goed afgekomen. Het is een wonder, het is een wonder! En u mankeert helemaal niets! Dat is ook een wonder, ja-ja!’
Ze neemt nu de kaars van Hannes over en loopt naar de tafel voor het zijraam. Ze wenkt mevrouw Ten Kate en wijst naar een stoel. Dan neemt ze de koffiepot van het komfoortje en schenkt drie kommen vol. Ze schuift er mevrouw en Hannes elk een toe.
‘Drink eerst maar eens wat,’ zegt ze. ‘Dat is goed voor de schrik!’
Hannes staat nog steeds, maar nu voelt hij dat zijn benen trillen en vlug gaat hij ook zitten. Dan drinken ze alle drie zwijgend hun koffie.
‘En hoe moet het nu verder?’ vraagt mevrouw Ten Kate. ‘Kan John vanavond nog mee naar Amsterdam?’
Neel schudt het hoofd.
‘Nee,’ zegt ze beslist. ‘Vanavond niet, morgen niet en overmorgen ook niet. De jongen moet blijven liggen, met natte doeken op z'n hoofd, en slapen. Niet één dag, of twee dagen, maar drie volle weken. Precies tot het nieuwe jaar. Maar dan zal hij ook weer helemaal beter zijn. En al die tijd blijft hij hier, ik zal wel voor hem zorgen!’
Nu kijkt Neel mevrouw strak aan en ze knikt nog eens heel beslist met het hoofd.
‘En als mevrouw het anders wil, gaat het niet goed!’ zegt ze nog. Ja, mevrouw Ten Kate zou het heel graag anders willen, maar ze begrijpt wel, dat Neel het goed met John meenten ze begrijpt ook, dat ze alleen weinig tegen Neel beginnen kan.
‘Er moet een dokter bijkomen,’ denkt ze, maar ze zegt niets. Ze staat langzaam op en loopt naar de deur.
‘Ik moet eerst eens even kijken, hoe het met de koetsier en de paarden gaat!’ zegt ze. ‘Wijs jij me even de weg, Hannes?’
Hannes is al opgesprongen en samen gaan ze naar buiten, waar het donkere ijs van het Havenrak ligt te glanzen in het licht van de opkomende maan.