Repertorium van rederijkerskamers in de Noordelijke Nederlanden 1400-1650
(2004)–Arjan van Dixhoorn– Auteursrechtelijk beschermdKorte omschrijving van het project Repertorium van Rederijkerskamers in de Noordelijke Nederlanden 1400-1650ontleend aan Arjan van Dixhoorn, Lustige geesten.Rederijkers en hun kamers in het publieke leven van de Noordelijke Nederlanden in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw. (diss. Vrije Universiteit, Amsterdam 2004) p. 14-15.‘Het doel van deze studie was te achterhalen welke functies het Noord-Nederlandse rederijkerswezen vervulde in het leven van zijn deelnemers en van de laat-middeleeuwse en vroeg-moderne maatschappij. Dat heeft geresulteerd in een sociaal- en cultuurhistorisch onderzoek naar de organisatiestructuur, de doelstellingen en de activiteiten van rederijkerskamers, hun macht, invloed, status en reputatie, hun relaties met autoriteiten en andere maatschappelijke actoren en de maatschappelijke achtergrond van hun leden. Het onderzoek beperkte zich tot de kamers in de Noordelijke Nederlanden gedurende de Late Middeleeuwen en de Vroeg-Moderne periode. Tot de Noordelijke Nederlanden behoren hier de gewesten Holland, Zeeland en West-Friesland, Friesland, het Sticht Utrecht, het toenmalige hertogdom Gelre met het graafschap Zutphen en het Oversticht, dat het huidige Overijssel, Drenthe en Groningen omvatte. Het Land van Heusden en de steden Zevenbergen en Geertruidenberg behoorden destijds ook tot Holland. De ambachtsheerlijkheid Sommelsdijk op het Hollandse eiland Overflakkee was Zeeuws. Het gebied rond Roermond, Opper-Gelre, behoorde tot het hertogdom Gelre. Het huidige Zeeuwsch-Vlaanderen en het grootste deel van Noord-Brabant en Limburg, maar zonder Opper-Gelre, behoorden tot de Zuidelijke Nederlanden, die in het proefschrift van Anne-Laure van Bruaene zijn behandeld.Ga naar voetnoot5 Binnen het onderzoeksproject Rederijkers, conformisten en rebellen (1400-1650) is voor deze indeling gekozen omdat het geen zin heeft het onderzoeksgebied volgens de huidige landsgrenzen te definiëren. De begrippen Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden moeten hier strikt als aanduiding van geografische en niet van enige nationale eenheid worden opgevat. Daarmee ontkennen we niet dat bovengewestelijke politiek-bestuurlijke structuren als die van de Bourgondisch-Habsburgse staat of van de Nederlandse Republiek ook belangrijk waren. Maar die vertoonden in onze onderzoeksperiode beduidend minder continuïteit en homogeniteit dan de gewestelijke structuren. Ondanks de groeiende macht van de centrale staat in de Nederlanden bleven de gewesten de meest relevante territoriale eenheden.Ga naar voetnoot6 Het onderzoek besloeg aanvankelijk de periode van 1400 tot 1650. Die afbakening was gebaseerd op traditionele opvattingen over de opkomst van de rederijkersbeweging rond 1400 en haar neergang rond 1620. Met 1400 en 1650 als grens kon het onderzoek zich decennia voor en na de traditionele datering van opgang en neergang van de rederijkerskamers als maatschappelijke en literair relevante instellingen. Daardoor konden die opvattingen hier getoetst worden. Uit de bronnenuitgave en de studies van Van Boheemen en Van der Heijden in 1999 is duidelijk gebleken dat 1650 vooral een pragmatische begrenzing moest zijn. De geschiedenis van de kamers bleek immers tot in de achttiende eeuw te reiken. Ontwikkelingen van het rederijkerswezen van 1650 tot 1680 konden niet steeds vermeden worden, maar zeker de periode na 1680 maakte geen deel uit van het eigenlijke onderzoek.’ Voor een nadere verklaring van de gebruikte begrippen volgt hier de uitleg zoals die door Anne-Laure Van Bruaene is verstrekt bij haar Repertorium van Rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden en Luik 1400-1650. Laatstgenoemd repertorium vormt het complement van dit repertorium. | |||||||||||||||||||||||
Beknopte handleidingBasisgegevens kamerElke rederijkerskamer in deze databank heeft een unieke code. Die code (zie ‘gebruikte code’) bestaat uit een aantal letters dat verwijst naar de gemeente waar de kamer gevestigd was en, indien er in die gemeente meerdere kamers waren, een cijfer (bvb. GEN1). In de voetnoten van het proefschrift waar deze databank oorspronkelijk deel van uitmaakte (Anne-Laure Van Bruaene, Om beters wille. Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650) diss. Gent 2004) wordt steeds naar die codes verwezen. In de tekst van dit proefschrift worden de gestandaardiseerde namen van de kamers gebruikt (bv. De Fonteine) die opgenomen zijn in het veld ‘gestandaardiseerde naam kamer’. Aangezien in de bronnen uiteraard niet altijd precies dezelfde naam werd gebruikt om een bepaalde rederijkerskamer aan te duiden, is er een veld opgenomen met de meest voorkomende varianten van de naam (‘varianten’). Er wordt daarbij telkens de datum van de vermelding opgegeven, omdat er soms een evolutie was in de naamgeving. Merk wel op dat niet voor alle rederijkersgezelschappen naamgegevens zijn overgeleverd. Andere basisgegevens voor de identificatie van een kamer zijn de patroonheilige en de zinspreuk (met varianten). Een veld dat voor ongeveer elk gezelschap is ingevuld is de datum van de eerste eigentijdse vermelding in de bronnen (‘vroegste bronvermelding’). De datum van de officiële erkenning is de datum waarop de kamer door een overheid werd erkend, bijvoorbeeld door het ontvangen van statuten. Als de statuten in kwestie niet zijn overgeleverd dan kan die datum eventueel vroeger zijn dan de datum van de vroegste bronvermelding. Er wordt ook aangegeven of een kamer gedoopt werd door een hoofdkamer en, indien bekend, in welk jaar die doop heeft plaatsgevonden. In de ‘korte geschiedenis’ worden beknopte gegevens over ontstaan en ontwikkeling van de kamer en de belangrijkste activiteiten (bijvoorbeeld deelname aan belangrijke wedstrijden) samengebracht. Die korte geschiedenissen zijn gebaseerd op de bronnen van de kamer en de literatuur. Net zoals in de hierboven besproken velden werden enkel verifieerbare gegevens opgenomen. Voor elke kamer worden ook de belangrijkste gegevens over de geografisch-politieke situering van de kamer opgegeven. Het gaat om de gemeente (‘plaats’) waar de kamer was gevestigd en de vermelding of die gemeente als een ‘stad’, een ‘dorp’ of een ‘vrijheid’ werd beschouwd. Ook wordt opgegeven onder welk ‘district’ (bijvoorbeeld welke kasselrij in Vlaanderen of welke meierij in Brabant) die gemeente eventueel ressorteerde en om welk ‘gewest’ het ging. De meeste gegevens werden ontleend aan Hasquin e.a. 1980-81 voor de gemeenten in het huidige België, aan Stabel en Vermeylen 1997 voor het zestiende-eeuwse Vlaanderen, Brabant en Mechelen, aan Sanders 1996 voor Noord-Brabant na 1572 en verder aan de geschiedenissen van de gemeenten in kwestie. Voor de Vlaamse en Brabantse steden wordt ook opgegeven welke plaats die stad innam in de stedelijke hiërarchie van het gewest in kwestie in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw. Uiteraard gaat het hier niet om een objectief gegeven, maar om een historische classificatie op basis van verschillende sociale, economische, politieke en culturele parameters. Ik baseer me hiervoor op Van Uytven 1992 voor Brabant en Stabel 1997 voor Vlaanderen. | |||||||||||||||||||||||
BronnenHet was de doelstelling van het VNC-project over rederijkerskamers om een zo volledig mogelijke inventaris van het bewaarde archief geproduceerd door rederijkerskamers voor de periode 1400-1650 op te stellen. Deze kamerarchieven zijn nu verspreid over stadsarchieven, kerkarchieven en bibliotheken en een deel bevindt zich nog steeds bij particulieren of bij de nog bestaande rederijkerskamers. We hebben een zo groot mogelijke volledigheid nagestreefd, maar uit een navraag bij de nog bestaande rederijkerskamers is gebleken dat heel wat kamerarchief waarover in de negentiende eeuw werd gepubliceerd intussen spoorloos ‘verdwenen’ is. Ook bij de inventarisering van de statuten en reglementen werd volledigheid nagestreefd. Deze statuten en reglementen zijn soms via het kamerarchief overgeleverd, soms ook in stedelijke archieven (stedelijke registers) of eventueel in de archieven van de centrale overheid, met name wat de vorstelijke privileges betreft. Ook verwijzingen naar andere bronnen met betrekking tot de rederijkerskamers in archieven van de stad, de centrale overheid of andere instellingen werden opgenomen, maar hier werd geen volledigheid nagestreefd. Een detailstudie van een bepaalde kamer zal wellicht steeds nieuwe bronnen opleveren. Er werd gekozen voor een opdeling in de volgende categorieën:
| |||||||||||||||||||||||
VerantwoordingHet veld broncitaten bevat enkele belangrijke uittreksels uit de bronnen (meestal de stadsrekeningen) die de gegevens in de korte geschiedenis ondersteunen. Er werd naar gestreefd om zoveel mogelijk het citaat met betrekking tot de eerste vermelding in de bronnen op te nemen. Ook andere citaten werden opgenomen, maar dit veld is zeker niet exhaustief. Indien er voor een kamer weinig of geen literatuur beschikbaar was, werden de broncitaten die de ontwikkeling van de kamer het beste illustreren, opgenomen, maar ook dan werd er geen volledigheid nagestreefd. In het veld literatuur worden de literatuurverwijzingen over de kamer opgenomen. Eerst worden de vermeldingen in de oudere lijsten van rederijkerskamers opgenomen, na de blanke lijn de studies die volledig of ten dele aan de kamer in kwestie zijn gewijd. Dit gaat van zeer goed gedocumenteerde artikels tot een paragraaf in een stadsgeschiedenis. Dat een referentie is opgenomen in dit veld houdt geen enkel waardeoordeel in, de waarde van deze studies kan immers nogal variëren. |
|