Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Tafel van den Kersten Ghelove. (Winterstuc) Dat eerste capittel is van Gode ende vander Godheit ende triniteit ende vanden naem Gods. <Dat ander capittel is vanden boeck dat Gods ghedachte selve is.> <Dat derde capittel is vanden wercken der eerste ses daghen> Dat vierde capittel is van den IX choren der enghelen ende yerarchien. Dat vijfte capittel is vanden achten hemelen die die heidensche meysteren bescriven. Dat seste capittel is vanden. VII. planeten des hemels. Dat sevende is van den. XII. teikenen des hemels firmaments. Dat achte capittel vanden vier elementen: aerd, water, lucht, vuer. Dat neghende capittel is vanden aertsche<n> paradijs ende van sinen boemen. Dat tiende capitulum is vander fonteynen ende. IIII. vloeden des aerdsch paradijs. Dat elfte capittel is vanden menschen ende vanden vijf uutwendighen ende inwendigen sinnen des menschen. Dat .XII. is vander zielen van hair vier beroringhen. ende .IIII. craften. Dat .XIII. capittel is vanden .IIII. complexien des menschen, dair sijn lichaem of te samen gesettet is. Dat XIIII capittel vander phisonomien des menschen, diemen an sijnre ghedaenten ende lidmaten mach scouwen. Dat XV capittel is vanden seven ouderdoem ende tijt des menschen levens. Dat XVI capittel is vanden seven tiden ende ouderdom der werlt. Dat seventiende capittel is vanden ghenadenriken godliken duechden: ghelove, hoep ende mynne. Dat achtiende capittel is vanden vier voirbaersten heydensche cardinaelduechden ghenoemt justicia etc. Dat XIX capittel van den seven gaven des heilighen Gheests. Dat XX capittel is vanden achte salicheden der sielen die Cristus leerde in sinen scole. Dat .XXI. capittel is vanden .XII. vruchten des boems des levens, diemen oec noemt die vruchten des Gheests. Dat .XXII. capitulum is vanden bosen gheesten, val, condicie, natuer ende hoir quaetheit, die si hebben over haer. Dat. XXIII. capittel is vanden drie cluften ende wortelen der sonden. Dat .XXIIII. capittel is van onser ouder val Adams ende Eva ende van hore becoringhe et cetera. Dat .XXV. capittel is vanden seven dootsonden ende hore telghen of dochteren. Dat .XXVI. capittel vanden seven duvelen die capytein sijn der seven hooftsonden. Dat .XXVII. capittel is vanden seven sonden inden heilighen Gheest. Dat .XXVIII. capittel is vanden vierderhande sonden die wi biechten. Dat .XXIX. capittel is vanden sonden, daer die bisscop of sijn penitenciar of absolviert. Dat .XXX. capittel is <vanden sonden> daer die paeus of sijn penitenciaer of absolviert <ende> loost. Dat .XXXI. capittel is van den heiligen lande van beloften. Dat .XXXII. capittel is vanden tien gheboden Godes ende hoe dat Moyses etc [44b] Dat. XXXIII. <capittel> is vanden vijf heydensche gebode. Dat .XXXIIII. capittel is vanden .IIII. ewangelien ende ewangelisten. Dat .XXXV. capittel is vander voller tijt der genaden, dat God mensche woude werden. Dat .XXXVI. is vanden huwelick Iosephs ende der ioncfrouwen Marien. Dat .XXXVII. is vander enghelscher boetscap ende sijn gruet. Dat .XXXVIII. capittel vander heiliger ontfangenis ons liefs Heren Ihesu Cristi. Dat .XXXIX. is vanden vanding Marien tot Elyzabeth hoerre <nichte>. Dat .XL. is vanden saliger gheboorte ons liefs Heren Ihesu Christi. Dat .XLI. capittel is vander besnidenis ende vanden naem ons liefs Heren Ihesu Cristi. Dat - XLII - is vanden Epyphanie, die heerlike openbaringe, doe Ihesus opten - XIII – dach versocht wart vanden drie coningen. Dat - XLIII - capittel is vander ioncfrouwen kerckganck, die Maria hiete ende van haer kints presentieringe inden tempel. Dat - XLIIII - capittel is van dat Ioseph ende Maria mitten kinde vloegen uuten lande dolende in Egypten. Dat .XLV. capittel van dat dat kint drie dage verloren was ende Ihesus wart gevonden inden tempel int middel vanden lerars. Dat .XLVI. capittel is van dat Ihesus op wies in ge[80a]naden, in wijsheit ende duechden overmits den Geest voor Gode ende den menschen. Dat .XLVII. capittel is van dat sinte Ian Baptist dopede onsen Heer Ihesum Cristum inder Iordaen. Dat .XLVIII. capittel is vandat Cristus inder woestinen .XL. dage vaste ende hoe en die duvel menigherhande becoerde. Dat .XLIX. capittel is van dat onse Heer Cristus riep, vercoes ende vergaderde sijn .XII. apostolen ende die lesse die in hem leerde. Dat vijftichste <capittel> is van ons Heren Ihesu Cristi ghedaente, wijse ende forme, leven, leere, predicacien ende sijn miraculen. [88c] Dat - LI - capittel is vanden overscoenre glorioseliker verclaringe der transfiguracie ons Heren Ihesu Cristi. Dat - LII - capittel is van dier oetmoedigher toecoemst ende vandinge, dat Cristus vanden berch van oliveten op een ezelinne sittende versocht Iherusalem. Dat. LIII. capittel is van dat Cristus toech inden tempel ende werp daer uut die coften ende vercoften ende wat doe gesciede op die tijt. Dat .LIIII. capitulum van dat die vrouwe Maria Magdalena ons Heren hooft ende voete salfde ende etc. Dat - LV - capittel is vanden avontmael daer onse Heer Ihesus Cristus dat sacrament stichtede ende alle sijn iongeren priesteren wyede. Dat .LVI. capittel is van dat onse Heer Ihesus sijn clederen uut dede ende gorde hem mit enen dwael ende begonde sijnre ionghers voeten te wasschen uut een <becken>. Dat .LVII. capittel is vanden godliken sermoen, dat cristus predicte, ende vanden testament, dat hi beset. Corrigenda et addenda