'De Cost en de Baet. Uitgeven en drukken in Amsterdam rond 1600'
(1994)–Paul Dijstelberge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| ||||||||||||
Paul DijstelbergeDe Cost en de Baet.
| ||||||||||||
Boekgeschiedenis: de stand van zakenDit artikel gaat over Amsterdamse drukkers en uitgevers rond het jaar 1600, de ‘pampieren wereld’, of ‘de werelt vol drucks’. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijk onderwerp een veel uitgebreidere studie verdient dan een overzichtsartikel waarin slechts een aantal aspecten kan worden aangestipt. Een goed voorbeeld van een diepgaande studie over de boekproduktie van één stad is Lay culture, learned culture. Books and Social change in Strasburg, 1480-1599 van Miriam Usher Chrisman (New Haven and London 1982). De Amsterdamse situatie vergt echter een aanmerkelijk grootsere aanpak: gedurende de hele 17e eeuw en een groot deel van de 18e eeuw was de boekproduktie van de Republiek de belangrijkste van Europa, met Amsterdam als centrum. Een kapitaalkrachtige thuismarkt in combinatie met goede exportmogelijkheden en een geringe invloed van de overheidscensuur waren hiervoor verantwoordelijk. Aan de bouwstenen voor een dergelijke studie wordt gewerkt. In de eerste plaats is er de Nederlandse nationale bibliografie in de vorm van de Short-Title Catalogue, Netherlands. Deze bibliografie bevat op dit moment ongeveer 50.000 titels die zijn verschenen in de Noordelijke Nederlanden tussen 1540 en 1700. De collecties van de Koninklijke Bibliotheek en de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam zijn hierin opgenomen; de Universiteitsbibliotheek van de Rijksuniversiteit te Leiden is op het moment in bewerking. De op wetenschappelijke wijze beschreven werken zijn ingevoerd in een data-base die, vanzelfsprekend, veel uitgebreidere zoekmogelijkheden heeft dan een papieren bibliografie. Hij kan, behalve voor het zoeken naar titels, ook worden gebruikt voor allerlei statistisch onderzoek. Deze data-base is in de meeste (Pica-)bibliotheken on-line raadpleegbaar via PICA-ORS. Ga naar voetnoot2 Naar verwachting zullen de titels binnen enkele jaren bovendien zijn voorzien van een onderwerpontsluiting. Boekhistorisch onderzoek vindt plaats aan alle grote universiteiten, met elk hun eigen invalshoek. Het belangrijkst is, naar mijn mening, het Amsterdamse onderzoek van een aantal doctoraalstudenten en promovendi, dat onder leiding van dr P.J. Verkruijsse plaatsvindt. Het betreft analytisch-bibliografisch onderzoek in combinatie met archiefonderzoek, dat is gericht op de drukkers rond de vroeg 17e-eeuwse uitgever Van der Plasse en, later in de eeuw, op de drukker Jacob Lescailje. Het onderzoek dat te Leiden plaatsvind is, in de geest van Bert van Selm, meer gericht op de studie van de boekcultuur in haar sociale en economische context en richt zich vooral op de boekhandelaren. Een grote, alles overkoepelende studie, te vergelijken met l'Histoire de l'edition française bestaat in Nederland nog niet, maar de plannen verkeren in een gevorderd stadium. | ||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||
De recent opgerichte boekhistorische vereniging geeft in haar jaarboeken een caleidoscopisch overzicht van het lopende onderzoek. | ||||||||||||
InleidingIn 1578 vond in Amsterdam de fluwelen revolutie plaats die onder de naam ‘Alteratie’ in de geschiedenisboeken kan worden teruggevonden. Tot dat jaar was de regering behoudend katholiek, in 1578 sloot de stad zich aan bij de Opstand. Ballingen keerden terug en na de val van Antwerpen, in 1585, werden zij gevolgd door protestantse vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden. De stad veranderde binnen enkele decennia van een regionaal georiënteerde provinciestad in een internationaal handelscentrum. Het inwonertal verviervoudigde van 10.000 tot meer dan 40.000. In het laatste decennium van de 16e eeuw vestigde zich een relatief groot aantal drukkers en uitgevers Ga naar voetnoot3 in Amsterdam: was er in het midden van de eeuw slechts één uitgever, in de laatste jaren van de eeuw waren het er gemiddeld twintig. Sommigen van hen waren eerder elders actief geweest, anderen waren naar Amsterdam gekomen om er het redelijk gecompliceerde en vooral kapitaalintensieve bedrijf te leren uitoefenen. Ga naar voetnoot4 Centraal in dit gemêleerde gezelschap stond de grote en kapitaalkrachtige uitgever Cornelis Claesz. Met zijn grote fonds, opgebouwd tijdens een lange en vruchtbare carrière, is hij de belangrijkste Nederlandse uitgever in de periode voor de opkomst van Blaeu en, later, de Elzeviers. Het is de wereld van Claesz, en zijn collega's die in dit artikel centraal staat. Ik wil echter vooral tonen hoe boeken in de 16e eeuw werden geproduceerd en ingaan op de verhouding tussen uitgever en auteur. | ||||||||||||
Drukken in de 16e eeuwHet museum Plantijn aan de Vrijdagmarkt te Antwerpen is vermoedelijk de enige plaats ter wereld waar wordt gedrukt op authentieke persen, met zetsel dat in matrijzen uit de tijd van Plantijn en zijn opvolgers is gegoten. Dat gebeurt in dezelfde ruimte, met vrijwel dezelfde ambiance, als in de 16e eeuw. Afgedrukt wordt een door Plantijn geschreven gedicht. Het zetsel wordt geïnkt, onderwijl wordt het papier, dat eruitziet als velijn maar dat helaas niet is, tussen verschet en tympaan geklemd en, nadat het op het zetsel is geklapt, onder de pers geschoven en afgedrukt. Ga naar voetnoot5 Nadat de inkt is gedroogd, kan de toeschouwer de afdruk mee naar huis nemen en de wijze, misschien wat saaie levensles van Plantijn boven zijn bed hangen: ‘Matigheid in alles’. Het zetsel blijft op de pers achter, vastgeklemd in een ijzeren raam, de vorm, wachtend op de volgende afdruk of serie afdrukken en vermoedelijk tot in de eeuwigheid: de slijtage van het mengsel van lood, tin en antimoon is, als er voorzichtig mee wordt omgesprongen, niet groot. | ||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||
In de 16e eeuw gebeurde er na het drukken iets anders met het zetsel. Na het maken van tussen de 800 en 1500 afdrukken, maar in incidentele gevallen minder of juist meer, werd de vorm losgemaakt en werd het raam met de loden letters gewassen. Vervolgens werden de letters gedistribueerd over de letterkasten voor hergebruik. Soms was dat voor een ande katern van hetzelfde werk, soms voor een geheel ander boek. Wat er precies in een drukkerij gebeurde valt eenvoudig te beschrijven, het is zelfs zo dat de huidige private presses, als zij gebruik maken van een handpers, nog altijd dezelfde werkzaamheden verrichten als de bedenker van het procédé. Gutenbergs uitvinding, gedaan in het midden van de 15e eeuw, was zo geniaal dat de door hem bedachte drukpers vrijwel ongewijzigd tot in de 19e eeuw werd gebruikt. Het principe van het drukken met losse loden letters bleef tot het midden van deze eeuw in zwang en wordt ook nu nog toegepast door gespecialiseerde drukkerijen. Ga naar voetnoot6 De zetter nam, met de kopij voor ogen, letter voor letter uit de in vakjes onderverdeelde letterkast. Deze plaatste hij in een houder, een zethaak. Als hij een aantal regels tekst bijeen had, bracht hij deze over op een houten bord, de galei. Zodra hij een pagina bij elkaar had werd deze naar een zware tafel overgebracht, de steen, waar het zetsel werd voorzien van kop- en staartwit, paginanummers en katernsignaturen. Ga naar voetnoot7 Vervolgens werd het met houten wiggen vastgeklemd in de vorm. Dit gebeurde met een aantal pagina's tegelijk. Afhankelijk van het formaat van het boek bestond de vorm uit twee, vier, acht, twaalf of meer pagina's. Na dit ‘inkooien’ werd het zetsel geëgaliseerd en op de pers gelegd. Na aan beide zijden te zijn bedrukt, kon het vel vervolgens tot een katern worden gevouwen, maar dit vond niet in de drukkerij plaats. Een boek werd in principe als stapel losse vellen aan de klant verkocht, die het vervolgens naar eigen smaak kon laten binden. Aan de boekhandel was overigens veelal een binderij verbonden zodat de koper niet met een pak papier de straat op werd gestuurd. Ga naar voetnoot8 Incidenteel werden boeken voorzien van een eenvoudige uitgeversband. Duurdere Franse boeken worden nog altijd niet opengesneden in een dergelijke papieren band verkocht. Het is in principe mogelijk om 1000 tekens per uur te zetten - deze pagina bevat ongeveer 4600 tekens, de pagina van een 16e-eeuws octavo telt er ruim 1500 - al haalde een zetter meestal niet meer dan de helft. De drukkers, op hun beurt, werden geacht in staat te zijn 250 vellen per uur aan één zijde te bedrukken: dat wil zeggen iedere 15 seconden wreef één man twee met kleverige dikke inkt ingesmeerde ballen over het zetsel. De ander legde een vochtig gemaakt vel papier in het tympaan, klapte het verschet dicht en klapte het geheel weer op de vorm. Vervolgens werd de vorm op een karretje onder de eigenlijke pers gereden en in twee teugen afgedrukt door met grote kracht aan de boom te trekken. De vorm werd na de eerste teug doorgeschoven. Een werkweek telde zes dagen van twaalf uur en zetters en drukkers waren in theorie dus in staat om respectievelijk 72.000 tekens te zetten en 9000 vellen papier aan weerszijden te bedrukken. Maar zoals gezegd werd een dergelijke norm zelden of nooit gehaald en wordt geschat dat de werkelijke produktie gemiddeld de helft van deze cijfers bedroeg. Alweer vol- | ||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||
gens de theorie werkten twee zetters voor één pers, die door
twee drukkers werd bediend. Een voorman bepaalde welk lettertype werd gebruikt,
hoeveel papier er nodig was voor een bepaalde opdracht en hoe het werk werd
verdeeld. Een loopjongen deed voorkomende kleine werkzaamheden. Soms was er een
corrector (dat kon de auteur zijn) die het zetwerk met behulp van een drukproef
controleerde. Er waren verschillende momenten waarop correcties konden worden
aangebracht: op de pers of door delen van de tekst opnieuw te laten zetten en
afdrukken. Na het voltooien van de oplaag werden lijstjes errata toegevoegd.
Incidenteel volstond de drukker met de opmerking dat de lezer zelf ook wel kon
zien wat er fout was en dan bleven correcties en errata uit. Correcties op de
pers komen echter regelmatig voor en zijn een bron van vreugde voor de
bibliograaf die ze na veel speurwerk vindt. Weggegooid werd er niets in een
drukkerij en ook ongecorrigeerde vellen vonden hun weg naar de klant. Dit
levert tekstvarianten op binnen één druk, een verschijnsel
waarvan nog steeds niet iedere tekstediteur zich bewust lijkt te zijn.
Ga naar voetnoot9
Afb. 1. Een van de weinige afbeeldingen waar een
drukkerij goed op staat afgebeeld is dit drukkersmerk van de zeventiende-eeuwse
drukker
Pierre Mortier. Rechts onder het raam zit de
zetter achter de letterkasten. Geheel links staat de zware tafel (steen) waarop
het zetsel in de vorm wordt aangebracht. Er staat een vorm tegen de muur. In
het midden staat de pers. Frisket en tympaan zijn op het zetsel geklapt en de
drukker staat op het punt eens flink aan de boom te trekken. Zijn collega
wrijft rechts van hem de inkt uit over de twee inktballen. Op de tafel voor hem
ligt het vochtig gemaakte, te bedrukken papier klaar. Tegen het plafond hangen
bedrukte vellen te drogen.
Eenmaal gedroogd verhuisde het papier naar de binderij die al dan niet in hetzelfde bedrijf kon zijn gevestigd: een groot aantal boekverkopers was als binder begonnen. Vermoedelijk werd eenvoudig drukwerk (pamfletten en nieuws) wel in de drukkerij gevouwen en aan de deur verkocht. Er zijn nogal wat pamfletten die, aan de inktsporen te zien, nat zijn opgevouwen en opgestapeld. Over het algemeen wordt aangenomen dat het grootste deel van de boeken als losse vellen werd verkocht. Het zou mij persoonlijk echter niet verbazen als ook aan het eind van de zestiende eeuw een belangrijk deel van de boeken de winkel in gebonden staat verliet, in een eenvoudige papieren band of in de overbekende perkamenten bandjes. Foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. | ||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||
Hoe de werkzaamheden in de drukkerij verliepen, is een andere kwestie en een bron van controversen. In de loop der eeuwen ontwikkelde zich een aantal verschillende werkwijzen, afhankelijk van tijd en land, maar vooral van de omvang van het bedrijf. Deze verschillen tussen werkwijzen zijn van groot belang voor degenen die inzicht willen verkrijgen in de overlevering van een bepaalde tekst. Werd er überhaupt gecorrigeerd? Voerde de drukker correcties uit op de pers? Hoe en door wie werd er gezet? Dit zijn enkele van de vragen die filoloog en boekhistoricus stellen. Aangezien er maar weinig drukkersarchieven over zijn, zullen zij in de meeste gevallen moeten worden beantwoord door de boeken zelf. Ga naar voetnoot10 Het vermenigvuldigen van teksten was in de dagelijkse praktijk in de 16e eeuw een niet minder gevarieerde bezigheid dan heden ten dage. Het kopieerapparaat bij een kruidenier kan misschien worden vergeleken met de oude pers die een winkelier in het achterhuis had staan en waarop een passerende marskramer zijn liedjes of een nieuwsbericht liet drukken of mogelijk zelf afdrukte, op een bij een papierhandelaar gekochte riem papier. Ga naar voetnoot11 Aan de bovenkant van de markt vinden we de drukkers die met een keur aan apparatuur en specialistisch personeel een groot aantal markten bestrijken en over een netwerk van nationale en internationale contacten beschikken. Aan het einde van de 16e eeuw was Cornelis Claesz. een dergelijke belangrijke uitgever. Van zijn oeuvre zijn ruim 300 titels over, dat is een vrijwel even groot aantal als de overgeleverde produktie van al zijn tijdgenoten samen. Ga naar voetnoot12 Maar in hoeverre ons beeld van de 16e-eeuwse uitgeversactiviteiten volledig is, valt niet te zeggen. Het goedkope drukwerk is grotendeels verdwenen. De plano's met een actueel liedje en de uit één gevouwen vel bestaande pamfletten met een nieuwsbericht of een commentaar maakten zonder twijfel een belangrijk deel uit van de produktie, maar zij vormen relatief slechts een klein deel van wat nog over is. Minstens twaalf generaties scheiden ons van Cornelis Claesz., vierhonderd jaar met wisselende modes en voortdurend veranderende inzichten en rijkelijk voorzien van allerlei rampen. Grote formaten en geïllustreerde werken hebben door hun omvang en kostbaarheid een redelijke overlevingskans over zo'n lange periode. Die overlevingskans neemt echter sterk af naarmate boekjes kleiner of dunner zijn of lelijk gedrukt op slecht papier. Teksten worden onbegrijpelijk omdat lettertype en taal onbekend zijn geworden en het onderwerp nietszeggend is. Op zo'n moment verliest een boek zijn waarde en is het rijp voor de vergetelheid. Men hoeft bovendien maar te denken aan het lot dat vandaag de dag de bouquetreeks of huis-aan-huis bladen treft. Vanaf het midden van de 17e eeuw verschenen er regelmatig fonds- en assortimentscatalogi van drukkers en uitgevers. Een kleine steekproef leert dat van de daarin vermelde | ||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||
boeken een behoorlijk aantal nog in de universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Leiden en in de Koninklijke Bibliotheek kan worden ingezien. Ga naar voetnoot13 Maar hoeveel werken werden niet in die catalogi opgenomen? Het zal duidelijk zijn dat conclusies die getrokken worden op basis van reconstructies van het fonds van een bepaalde uitgever of drukker maar een zeer betrekkelijke waarde hebben, vooral als deze berusten op kwantitatieve analyses, hoe gedegen en gedetailleerd deze ook zijn uitgevoerd. | ||||||||||||
De uitgever en zijn kostenWat kostte het in het jaar 1600 om een boek uit te geven? Over het algemeen wordt aangenomen dat vanaf het einde van de 16e eeuw tot aan het begin van de 19e eeuw tussen de 1000 en de 1500 exemplaren van een boek werden gedrukt. Bij een groter aantal zouden de kosten per exemplaar te zeer stijgen: de produktietijd nam toe en daarmee de rentekosten over het in de boeken geïnvesteerde kapitaal. Alleen met het drukken van kleine boeken in een zo hoog mogelijk tempo zouden hoge rendementen kunnen worden bereikt. De waarheid van deze theorie kan worden getoetst door de rente te vergelijken met de toegevoegde waarde. Ga naar voetnoot14 Allereerst zijn er natuurlijk de vaste kosten in huisvesting, en de inventaris van de drukkerij. Toen de drukker Harmen Jansz. Muller in 1617 overleed, liet hij een huis na in de Warmoesstraat ter waarde van ƒ 9600,-. Zijn drukkerij-inventaris werd geschat op ƒ 1000,-. Dat was een even hoog bedrag als het verzamelde huisraad, inclusief kleding en juwelen waard werd geacht. Het aanwezige papier, bedrukt en onbedrukt, werd, nogal nauwkeurig, op ƒ 3406,- geschat. Ga naar voetnoot15 Als we de vaste kosten afzetten tegen de gemiddelde duur van een drukkersloopbaan dan waren deze relatief laag. Een pers kostte bijvoorbeeld nieuw ongeveer ƒ 250,-, een tweedehands pers rond de ƒ 150,- Ga naar voetnoot16 en een pers ging, als hij goed werd onderhouden, met gemak 100 jaar mee. De levensduur van zetsel was veel korter, maar oud zetsel kon gemakkelijk worden omgesmolten tot nieuw. De bedragen die werden betaald voor arbeid en papier vormden de belangrijkste kostenfactor. Zetter en drukker verdienden ongeveer één gulden voor een werkdag van twaalf uur. De papierkosten waren afhankelijk van de kwaliteit van het gekozen papier. Het 16e-eeuwse equivalent van de kasteel-roman, de Amadis de Gaule en de talloze varianten hierop, werden gedrukt op goedkoop papier dat opvalt door de slappe, slechte kwaliteit en de vuile kleur. Het kostte een fractie van het dure papier waarop boeken voor de rijkere burgerij werden gedrukt. Wat kostte het Cornelis Claesz. om een dik en nogal duur boekje te maken? In 1578 kocht hij twee partijen papier voor respectievelijk 29 en 55 stuivers per riem. Een riem bestond uit 480 vellen. Uit één riem kon hij dus 12 boeken van 40 katernen halen. Voor een oplage van 1500 van dergelijke boeken was 125 riem papier nodig, een investering van ƒ 250,- gere- | ||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||
kend met een gemiddelde prijs van 40 stuivers per riem. Een uitgever betaalde dit papier over het algemeen pas 10 maanden nadat het geleverd was. Het boek kon al maanden op de markt zijn voordat het papier werd betaald. Ga naar voetnoot17 In geval van een octavo, waarbij een vel drie maal werd gevouwen en 16 pagina's tekst bevatte, had een boekje van 40 katernen 640 pagina's, genoeg voor een stevig bijbelcommentaar of een wereldgeschiedenis. Uitgaande van 1600 tekens per pagina bevatte zo'n boek 1.024.000 tekens. De zetters waren daar in totaal 170 dagen mee bezig. De drukkers dienden 60.000 vellen aan twee zijden te bedrukken, voor één pers met twee drukkers was dat ongeveer 85 dagen werk. De totale loonkosten voor dit boek kunnen dus worden geschat op ƒ 350,-. Dit is een conservatieve schatting uitgaande van de helft van de eerder genoemde maximale produktiecijfers. Papier en arbeid kostten bij elkaar dus ƒ 600,-. Als Claesz. een twee keer zo hoge oplage wilde maken was hij ƒ 1030,- kwijt. De hele produktie nam ruim drie maanden in beslag. Voor zijn ƒ 600,- bezat hij nu 1500 boeken die hij kon verkopen. Ik abstraheer hiervan de kosten van de overhead en van materialen als inkt en van curieuze, maar niet te onderschatten posten als het leer voor de inktballen. De boekprijs werd in de 16e eeuw bepaald door het aantal vellen. De prijs per vel lag niet vast, maar er kan voor het hier gekozen voorbeeld worden uitgegaan van een halve stuiver. De opbrengst van de volledig verkochte oplage lag derhalve op ƒ 3000,-. Ga naar voetnoot18 Als hij 20 procent verkocht was hij al uit de kosten. Cornelis Claesz. was behalve uitgever en boekhandelaar ook boekbinder en kon op die manier nog extra geld verdienen. De rentetarieven in de Republiek waren omtrent 1600 laag: tussen de tweeëneenhalf en de vijf procent. Ga naar voetnoot19 Als de uitgever de benodigde ƒ 600,- leende, was hij ongeveer ƒ 25,- per jaar kwijt aan rente. Bij een verdubbeling van de oplage steeg de te betalen rente per jaar tot ongeveer ƒ 40,-. De besparingen van een grotere oplage betroffen de zetkosten van nog eens ƒ 170,- voor een eventuele tweede druk. Als een uitgever er van overtuigd was dat hij een onverbiddelijke bestseller in zijn bezit had dan loonde het zonder meer de moeite om ook van behoorlijk omvangrijke boeken een flinke oplage te drukken: hij was dan relatief snel uit de kosten en hij kon zijn winst behoorlijk verhogen. Een grote oplage maakte bovendien een grotere omzetsnelheid mogelijk, en hoefde immers niet op het gereedkomen van een tweede druk te worden gewacht. Ga naar voetnoot20 Een grotere omzetsnelheid werd ook op een andere wijze bereikt. Uitgevers onderhielden intensieve zakelijke contacten en vaak ruilden zij hun boeken onderling. Dat leidde tot een vergroting van het assortiment en daardoor tot een vergroting van de omzet: het is in de meeste gevallen vanzelfsprekend makkelijker om tien verschillende boeken te verkopen dan tien exemplaren van één boek. Met andere woorden: een uitgever met veel contacten kon ook van een steady seller met een gerust hart een behoorlijk aantal exemplaren laten drukken. Nu was het voor een uitgever aan het eind van de 16e eeuw waarschijnlijk minder moeilijk om een goed verkoopbaar boek te produceren dan vandaag de dag. Een eenvoudige methode was het nadrukken van recent verschenen succesvolle werken. Behalve de grotere kans op | ||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||
Afb. 2. Titelpagina en twee opengeslagen pagina's van
een Amadis-uitgave. De Amadis-romans waren uitermate populair. De
verhalen zijn voor een lezer van vandaag de dag vrijwel onverteerbaar, al heeft
Bert Bakker enkele jaren geleden geprobeerd een vergelijkbaar Spaans werk te
verkopen, Tiro lo Blanc genaamd. Van enig plot valt niets te bespeuren, de
avonturen van de ridders zijn even eentonig als de stijl waarin ze zijn
geboekstaafd.
De titelpagina geeft door zijn opmaak al te kennen dat op een bepaald publiek wordt gemikt - althans, dat een bepaald type vermaak wordt geboden. Het papier is van slechte kwaliteit en de pagina's zijn overvol met weinig fraai zetsel. Foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. een goede verkoop had dit nadrukken nog een aantal voordelen: met een boek als voorbeeld was het een stuk eenvoudiger om uit te rekenen hoeveel papier er nodig was voor een gegeven oplaag, bovendien ging het zetten een stuk sneller. Goedkoop papier en haastig en slordig zetwerk drukten de prijs. Uitgevers die zich tegen deze praktijken wilden beschermen, konden, tegen betaling van een gulden of vier, een privilege krijgen van de stedelijke of landelijke overheid. Een dergelijke bescherming was echter weinig effectief, zelden of nooit werd een | ||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||
nadrukker daadwerkelijk vervolgd en veroordeeld. Verhoudingsgewijs werden er dan ook weinig privileges aangevraagd en het is eigenlijk een raadsel waarom sommige uitgevers voor een bepaald werk nu juist wel een privilege aanvroegen. Het is voorstelbaar dat drukkers en uitgevers die andermans werk respecteerden, al dan niet op basis van een privilege, golden als bonafide drukkers. Een onderzoek naar de relaties tussen uitgevers/drukkers zou uitsluitsel kunnen geven over de acceptatie van piraterij en in hoeverre zij zakelijke sancties troffen tegen hun onbetrouwbare vakbroeders. Ik heb de indruk dat het nadrukken aan het eind van de 16e eeuw als acceptabel werd beschouwd, maar dat die acceptatie in de loop van de 17e eeuw langzamerhand afnam. Wie de boeken van Blaeu te duur vond, kon bij zijn concurrent en buurman Janssonius een veel goedkopere nadruk aanschaffen. Maar de kwaliteit van die nadruk was beduidend minder dan die van het origineel. Zolang dergelijke drukkers een publiek bedienden waarvoor het originele produkt onbereikbaar was Ga naar voetnoot21, zal het nadrukken niet als extreem hinderlijk zijn beschouwd. Naarmate origineel en imitatie kwalitatief dichter bij elkaar kwamen te liggen en het verschil in de kostprijs niet zozeer bepaald werd door de goedkopere produktiewijze, maar door factoren als het auteurshonorarium, zal de roofdruk steeds meer als hinderlijk zijn ervaren. | ||||||||||||
De auteurHet auteursrecht bestond niet in de 16e eeuw en vaak wordt gedacht dat auteurs dan ook niets kregen voor hun toch niet onbelangrijke activiteiten. Schrijvers trokken echter ook in de 16e eeuw al profijt van hun werk, al liepen de manieren waarop sterk uiteen. Van Eeghen maakt in haar studie over de Amsterdamse drukkers en uitgevers aan het eind van de 17e eeuw onderscheid tussen schrijvers en producenten van teksten. Onder producenten dient men producenten van kopij te verstaan: redacteuren, illustratoren, vertalers en correctoren, onder schrijvers degenen die uit een innerlijke noodzaak de pen op papier zetten en met het verkregen resultaat naar een uitgever stapten. Producenten werden over het algemeen redelijk en schrijvers veelal slecht betaald. Ga naar voetnoot22 Dat wil zeggen, door de uitgever. De schrijvers deden wel degelijk pogingen munt te slaan uit hun werk door te proberen vergoedingen te krijgen van de overheid of van particulieren. De auteur van De pyl der Liefde met ‘sidderende pen geschreven op bevend papier’ omdat zijn liefde niet werd beantwoord, hoefde natuurlijk niet op enigerlei vorm van ondersteuning te rekenen, vermoedelijk diende hij zelf de drukkosten bij de uitgever te voldoen alvorens deze zelfs maar bereid was de kopij in te zien. Maar wie enigszins was ingevoerd in het academisch circuit van die dagen kon, als het lot hem gunstig was gezind, met een ingenieus lofdicht of een fraaie opdracht een gouden keten met bijbehorende penning verwerven ter waarde van ƒ 600,- of meer. Caspar van Baerle onderhield zijn gezin met schrijven in opdracht. Zijn bestaan was niet zonder zorgen, maar hij bewoonde | ||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||
niettemin een aardig grachtenhuis in Amsterdam. Vorsten, de stadhouder, landelijke, provinciale en plaatselijke overheden en, incidenteel, particulieren hielden zich bezig met een of andere vorm van mecenaat. Daarnaast kon de schrijver door zijn werk laten zien dat hij bij uitstek geschikt was voor een bepaalde functie, bijvoorbeeld voor die van gezant of particulier secretaris. Een groot deel van de boekproduktie kwam echter minder op de vleugelen der inspiratie tot stand dan door hard werken in opdracht van een uitgever. Er lijkt een samenhang te bestaan tussen het type werk en de wijze waarop de auteur voor zijn activiteiten werd beloond. Cornelis Claesz. sloot in 1594 een overeenkomst met Jan Huygen van Linschoten over diens Itinerario om dit werk voor gezamenlijke rekening uit te geven. Het bleek een succesvolle uitgave die al snel werd herdrukt. Ga naar voetnoot23 Het zijn met name boeken waarin nogal wat rekenwerk voorkwam die door de auteur werden medegefinancierd of waarbij de auteur zelf als uitgever optrad. Of het nu om rekenboekjes ging, om plaatsbepaling op zee aan de hand van zon en sterren of om astrologische prognosticaties, in vrijwel al deze werken was de auteur nadrukkelijk aanwezig. Hij waarschuwde tegen nadrukken, hij erkende een boek slechts voor het zijne als zijn handtekening erin stond of zijn portret erop, het mocht slechts bij hem worden gekocht. Ga naar voetnoot24 Er bestaan zeer sterke aanwijzingen dat redactionele werkzaamheden en compilatiewerk per vel werden betaald. Van Eeghen noemt het geval van een rechtsgeleerde die voor zijn samenvattingen van het Nederlandse recht 30 stuivers per vel kreeg, voor een kwarto, dus per acht pagina's. Ga naar voetnoot25 Dergelijke bedragen werden vermoedelijk ook betaald voor eindeloze compilaties van historische feiten en feitjes of voor de zeer geliefde anekdotenbundels. Toen aan het einde van de 17e eeuw Pieter Rabus zich verzette tegen een voorgestelde spellingsvernieuwing van Cornelius van der Linden, reageerde deze als volgt: Wat reden dog heevt de man? om mijn spelling van onse Neerduidse taal, die so redelijk is, hier so lelijk uit te schoffen. Sou't ook wel sijn uit vrees? dat de selve ingang mogt vinden, by de weerld; en dat hy ook selv so genooddruckt sou worden, die na te volgen: daar sy merklijk nadeel aan sijn beurs, waarop de man so geset is, sou komen toe te brengen. Want dewijl ik veel woorden inkort; sou dese dominé notaris, als bladschrijver, niet soo veel konnen verdienen, als hy nu wel doet, door sijn ouderwetse spelling. Ga naar voetnoot26 Tijdens een twistgesprek voor de troon van Apollo over de streken van uitgevers als de gebroeders Ten Hoorn, krijgt de, als schijnheilig betitelde, veelschrijver Steven Blankaart een vergelijkbaar verwijt voor de voeten gegooid. Te dom om zelf iets te bedenken zou deze alles overschrijven uit andermans werk: en die dan voor eygen vinding de wereld op te veylen; mits evenwel eerst van ten Hoorn per blad, met goede groote letter gedrukt, 3 a 4 guldens in contante specie te bedingen. Ga naar voetnoot27 | ||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||
De vraag is of de laat-17e-eeuwse omstandigheden ook een eeuw eerder golden. Als we constateren hoe traag alles veranderde (en verandert) in de uitgeverswereld, terwijl het type boeken waar het hier over gaat ook aan het eind van de 16e eeuw al bestond, dan lijkt een dergelijke conclusie gerechtvaardigd. Een vroeg voorbeeld van een beroepsschrijver is de eerder in dit tijdschrift ter sprake gekomen arts Viverius. Hij schreef de anekdotenbundel Wintersche Avonden, naar eigen zeggen de resultante van zijn vele ledige winterse avonden, waarvan hij het produkt nu wilde voorleggen aan het publiek, dit tot lering en vermaak. Viverius slaagde er niet in als arts in zijn onderhoud te voorzien en zijn literaire produktie is typisch die van een broodschrijver. Hij trad op als redacteur en/of vertaler bij tal van medische uitgaven en schreef daarnaast een aantal theologische werkjes. Zijn positie als schrijver is enigszins te vergelijken met die van de tegenwoordige academicus in de marge: schrijvend in kleine tijdschriften en soms in een krant, incidenteel correctiewerk verrichtend voor een uitgever, recensies schrijvend in ruil voor een exemplaar van het te bespreken boek. Intelligente rommelaars met een goede opleiding, maar zonder geld en vooral zonder de juiste connecties. | ||||||||||||
De marktHoe zag Amsterdam eruit in het jaar 1600? Aan wie moesten de uitgevers hun boeken verkopen? De plattegrond van Pieter Bast, vervaardigd in 1597, toont een kleine stad: de Herengracht is al gegraven en op de westelijke oever ervan ligt de nieuwe vestinggordel. Aan de oostzijde van de stad houdt de bebouwing nog op bij de Oude Schans. Ga naar voetnoot28 Het is mogelijk in ruim een uur om de nog altijd bestaande stadskern heen te wandelen. De straten en grachten zijn er nog en dragen veelal dezelfde namen als in de 16e eeuw. Wat verdwenen is, op enkele openbare gebouwen na, is de bebouwing, de veelal met riet bedekte houten huizen die in de jaren negentig van de 16e eeuw op last van de gemeente werden vervangen door stenen huizen. Amsterdam was een boom-town die misschien wel wat heeft gehad van de decors uit een western, nieuwe nog onverharde straten die gevuld waren met een heterogene massa gelukszoekers uit alle windstreken. Ruim 40.000 mensen woonden en werkten op het beperkte aantal vierkante kilometers, en straten als de Kalverstraat of de Warmoesstraat, waar de meeste uitgevers waren gevestigd, waren niet minder druk dan tegenwoordig. Ga naar voetnoot29 Vrijwel alle bedrijvigheid had te maken met de belangrijkste bron van inkomsten, de haven, en ook de activiteiten van de Amsterdamse drukkers werden in belangrijke mate bepaald door het karakter van de stad als wereldcentrum van de handel. Aan het eind van de 16e eeuw zetten Amsterdamse kooplieden de eerste stappen die zouden leiden tot het wereldwijde handelsimperium dat van Archangel reikte tot aan Oost-Indië. Ga naar voetnoot30 Bijna alle belangrijke kooplieden waren nieuwkomers, net als 90 procent van de kleermakers en de bakkers, 75 procent van de metselaars en 55 procent van de boekdrukkers. Ga naar voetnoot31 Door | ||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||
het grote sterfteoverschot, veroorzaakt door epidemieën, gebrekkige medische zorg en het ontbreken van hygiëne, ontstond er een trek naar de stad. De leegvallende plaatsen werden meestal opgevuld door nieuwkomers van het omliggende platteland en uit kleinere steden in de directe omgeving, maar ook door vluchtelingen uit steden als Antwerpen. Sommigen brachten rijkdommen en expertise mee, anderen hoopten deze op een of andere wijze te verwerven. Over de mate van geletterdheid van deze heterogene bevolking is veel gespeculeerd. Een recente schatting levert een getal van ongeveer 70 procent op. Van de hogere maatschappelijke klassen kon circa 95 procent lezen, van de geschoolde werknemers ruim 80 procent en van de laagstbetaalde ongeschoolden tussen de 45 en de 50 procent. Ga naar voetnoot32 Deze schatting lijkt te worden bevestigd door de teksten zelf. Een belangrijk deel van de bewaard gebleven pamfletten bestaat uit samenspraken over de actualiteit. Niet alleen treden in deze samenspraken veel eenvoudige lieden op die korte tijd daarvoor het laatste nieuws hebben gelezen, ook worden er nogal wat beschrijvingen in gevonden van te hoop lopende wevers, timmerlieden en andere handwerkers die bij een drukkerij staan te wachten op de verschijning van het nieuwste pamflet. Men was hongerig naar het nieuws en dat nieuws was ook betaalbaar. Een op goedkoop papier gedrukt pamflet of nieuwsbericht hoefde niet meer te kosten dan een kwart stuiver al kon ook de prijs van een pamflet in het geval van schaarste oplopen tot één gulden of meer. Ook wie behoefte had aan substantiëlere lectuur hoefde niet al te veel geld kwijt te zijn. Een redelijk omvangrijk deel van de al genoemde Amadis de Gaule kwam op ongeveer drie stuivers. Ook in de 16e eeuw lag een boek binnen vrijwel ieders bereik. Ga naar voetnoot33 Een veel hogere prijs werd betaald voor de meestal met kopergravures geïllustreerde reisboeken die hun weg vonden naar de armchair-travellers van de 16e eeuw. Comt leser hebt ghy lust wat nieus van vremde landen
T'aenhoren of te sien, dit Boecxken mede draeght,
Ghy kont hier (soo u slechts dees wyde vaert behaeght)
Besien om een kleijn ghelt, de Maghelaensche Stranden
[…]
Na 'tleven afghebeelt de wilde menschen wreedt,
Van haer manieren oock, 'tverhael en 'trecht bescheedt;
Elck een hier vinden magh heel sinnelijck beschreven.
Ga naar voetnoot34
‘Een kleijn ghelt.’ Voor de 15 katernen van dit geïllustreerde werk diende de lezer ruim een gulden te betalen. Juist van dit type boek zijn nogal wat exemplaren over. Dat wijst natuurlijk vooral op een grote belangstelling bij latere verzamelaars. Ga naar voetnoot35 Maar ook in de tijd waarin zij werden geproduceerd was de belangstelling voor reisverhalen groot, zoals blijkt uit de | ||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||
analyse die Bert van Selm van het fonds van Cornelis Claesz. heeft gemaakt. Ga naar voetnoot36 Hij noemt daar kooplieden, handelaren, stuurlieden en schippers als publiek. Ik vermoed dat die belangstelling breder was. De aantrekkingskracht van het verre en vreemde is een universeel gegeven in vrijwel alle landen en van alle tijden. Bovendien was de handel niet in handen van een kleine elite van kooplieden. Die elite bestond wel en speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van de handel en de opening van nieuwe markten, maar daarnaast was er de veel grotere groep van aandeelhouders met aandelen in schepen die zo klein konden zijn als 1/64 deel van een schip. Ga naar voetnoot37 Met name deze groep zal belangstelling hebben gehad voor de reisverhalen die het mogelijk maakten thuis mee te leven, zonder daarbij de ernstige ontberingen aan den lijve te moeten ondervinden. Behalve dat zij voor spanning en vermaak zorgden, waren deze boeken ook de verspreiders van een ideologie. Die was niet kolonialistisch en evenmin bedoeld om het in verre streken uitdragen van het calvinistische gedachtengoed te propageren. Ga naar voetnoot38 Hoewel de Nederlanders zich niet minder misdroegen in Indië dan de Spanjaarden in de nieuwe wereld, overheersten in deze tijd vooral nieuwsgierigheid èn het idee dat vreemde volkeren evenzeer leden onder de Spaanse furie en het rooms-katholicisme als de bewoners van de Republiek. Ook in de 16e eeuw droegen de avonturen en vooral de ontberingen van de zeelieden bij aan de ontwikkeling van een ‘wij’ gevoel. Hierbij kan gedacht worden aan Willem Barentz. De mislukte tocht om de Noord bracht geen enkele winst op, maar leverde stof voor het populairste reisboek van de 17e eeuw. Ongeveer 30 procent van de door Cornelis Claesz. uitgegeven titels is gerelateerd aan de zeevaart, maar de echte vakliteratuur kan op de vingers van één hand worden geteld. De meeste boeken zijn gericht op de geïnteresseerde leek. Deze karakteristiek geldt in feite voor het hele fonds van Claesz., of het nu om boeken over landbouw gaat of over theologie. Het aantal boeken in het Latijn is klein, nog geen 10 procent, en het aantal uit het Latijn vertaalde boeken is maar iets groter. Zijn ‘veldboeken’ zijn niet bedoeld voor boeren en zijn, zeldzame, theologische werken niet voor dominees. Een buitenbeentje in zijn fonds en even kostbaar als gespecialiseerd was de Chronica, tytboeck ende gheschiet bibel van Sebastian Franck (1499-1542), de mysticus en geestverwant van Luther. Meer dan 1000 pagina's waren in twee kolommen bedrukt met in totaal bijna 8.000.000 tekens. Een dergelijk boek kostte ruim 15 gulden. De produktie was kostbaar en de markt klein. Calvinisten noch katholieken waren geïnteresseerd in het werk van Franck, behalve als object van heftige polemieken of van een eventuele censuur. Een verspreide minderheid van lutheranen, dopers en libertijnen vormde de potentiële klantenkring van de uitgever. Bij dit soort werken kozen uitgevers er voor om door samen te werken de kosten en daarmee het risico te spreiden. Van de tijdkroniek werd de oplage verdeeld waarbij hetzelfde werk door verschillende uitgevers van een eigen titelpagina werd voorzien. | ||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||
Afb. 3. Op deze afbeelding, afkomstig uit een moralistische
emblemata-bundel, staat een opengeklapte pers. De inktballen staan op het
zetsel. Op het tympaan zien we het witte vel papier, daarboven het opengeklapte
frisket. Het daarin zichtbare witte kruis is perkament. Dat diende om het wit
van de marges te vrijwaren van mogelijke smetten. Zoals vrijwel altijd is het
mechaniek van de pers nogal achteloos afgebeeld. Foto Koninklijke Bibliotheek,
Den Haag.
| ||||||||||||
Samenwerking en de verdeling van de marktTijdens het al eerder geciteerde gesprek op de Parnassus over de gebroeders Ten Hoorn kwam ook het verschil tussen boekverkopers en boekdrukkers even ter sprake. Op een vraag van Apollo wat voor lieden deze Ten Hoorns nu waren kreeg hij een boos antwoord van Laurens Jansz. Coster. 'tzijn de grootste schandvlekken van mijn Vinding, die'er ooit onder de zon geweest zijn. Zagt zagt zey Plantijn, niet te heevig broeder, dit is de zaak niet, zy zijn geen Boekdrukkers, maar Boekverkoopers, en het eerste maar niet het laaste raakt uw Konst. Ze moeten hun huyshouding bezorgen, en dat is haar niet te misprijsen, alle middelen daar toe in't werk te stellen. Ga naar voetnoot39 | ||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||
Afb. 4. De schoondruk van een octavo. Bij de pijltjes
zal het vel na het vouwen door de binder worden afgesneden.
Met andere woorden: terwijl een drukker moet toezien op het gehalte van wat hij drukt, staat het de uitgever vrij alles op de markt te brengen waar hij de hand op kan leggen. Dit is curieus omdat het omgekeerde eigenlijk meer in de lijn der verwachtingen zou liggen. Een drukker zal iedere opdracht aannemen om de persen aan de gang te houden, terwijl een uitgever selectief zal zijn in wat hij inkoopt of ruilt. Ga naar voetnoot40 Oppervlakkig gezien is er inderdaad sprake van selectiviteit bij de boekverkopers. Zodra zij als uitgever optreden maken zij over het algemeen weloverwogen keuzes. Cornelis Claesz. had nauwelijks theologische werken in zijn fonds en dan nog voornamelijk christelijke liedboekjes, terwijl Laurens Jacobsz. alleen maar theologie uitgaf. De uithangborden lijken dit beeld te bevestigen. Wie op zoek is naar de Sei giornate van Pietro Aretino zal niet snel de boekhandel binnengaan waar de ‘Vergulde Bijbel’ uithangt. Doopsgezinde boekverkopers hielden het bij de ‘Liesveltsche Bijbel’, de boekverkopende schoolmeester Zacharias Heijns gaf de voorkeur aan de ‘Drie Hoofddeugden’ en bij algemener georiënteerde boekwinkels hing het al dan niet vergulde ‘Kantoorboek’ uit. Van Cornelis Claesz. is echter een uitgebreide assortimentscatalogus bewaard gebleven en dan blijkt dat assortiment van boeken die bij hem te koop waren nogal af te wijken van zijn fonds als uitgever. Zo is het aantal theologische titels dat hij verkocht vele malen groter dan het aantal dat hij zelf liet drukken. Ga naar voetnoot41 De woorden van Plantijn lijken dus toch enig hout te snijden. Wat Cornelis Claesz. zèlf uitgaf was waarschijnlijk bedoeld ter completering van het assortiment dat hij van anderen kon betrekken. Terwijl Zacharias Heyns geen boek kon uitgeven zonder de aandacht te vestigen op de uitzonderlijkheid of de educatieve waarde en de lage prijs, zijn dit soort opmerkingen in boeken van Claesz. afwezig. Hij bracht vertalin- | ||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||
gen uit van buitenlandse bestsellers, maar bijna geen enkele titel wordt door hem voor het eerst in het Nederlandse taalgebied geïntroduceerd. Claesz. was een belangrijk man door de omvang van zijn bedrijf en zijn kwaliteiten als zakenman. Als uitgever speelde hij op veilig. Hij was geen vernieuwer of visionair zoals Willem Jansz. Blaeu. In tegenstelling tot Blaeu drukte hij vrijwel geen boeken zelf en introduceerde evenmin nieuwe genres of auteurs. Uitgevers en drukkers onderhielden vele en soms intensieve contacten, zoals al uit de impressa van hun boeken kan worden opgemaakt. De lijst die kan worden aangelegd met behulp van het fonds van Claesz. is de meest indrukwekkende. Ga naar voetnoot42 Zijn contacten strekten zich uit van de buurman tot aan Saumur en Edinburgh. Het merendeel van deze gezamenlijke produkties was overigens éénmalig. Alleen met de grote Haarlemse drukker Gilles Rooman had hij regelmatig contact. De (ruil-)handel met andere uitgevers was echter zeer intensief. Vanuit alle landen van Europa werden de boeken aangevoerd. Een dergelijk netwerk van relaties was niet voor iedereen weggelegd en het is zelfs mogelijk om uitgevers te vinden die solitair opereerden. Een tijdgenoot van Claesz., de al genoemde Harmen Jansz. Muller, die vrijwel even lang actief was in dezelfde jaren, noemt althans in zijn impressa geen drukkers of mede-uitgevers. Een boekverkoper als Muller was echter vooral ideologisch geïnspireerd en het is maar de vraag of zijn handel in christelijke boeken niet een nevenactiviteit was. In uitgeversgedaante vinden we in Claesz. en Muller de twee archetypen terug die de hele Nederlandse geschiedenis beheersen: de koopman en de dominee. | ||||||||||||
BesluitDe situatie in de Amsterdamse uitgeverswereld aan het einde van de 16e eeuw staat in zekere zin model voor alles wat er later zou gebeuren. De hele 17e en 18e eeuw door zien we telkens één of enkele uitgevers/drukkers die een centrale rol spelen. Op Cornelis Claesz. volgde Willem Jansz. Blaeu die zonder overdrijving de belangrijkste uitgever mag worden genoemd die Nederland heeft gekend. Alle mechanismen die de boekproduktie èn de markt kenmerkten tot in het begin van de 19e eeuw Ga naar voetnoot43 kwamen aan het eind van de 16e eeuw al voor. Ik vraag mij af of dit een universeel historisch verschijnsel is: een weg, eenmaal ingeslagen wordt voortaan gevolgd, ten goede of ten kwade. De uitgeverswereld kent nog altijd de regels en gebruiken waarvoor de grondslag vier eeuwen geleden werd gelegd, op het moment dat de opvolgers van Gutenberg besloten boeken te gaan produceren in plaats van handschriften te vervalsen. | ||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||
Appendix: Amsterdamse drukkers en uitgevers actief in het jaar 1600.De hier gepresenteerde gegevens over beroep, adres en uithangbord zijn ontleend aan impressa van door de STCN beschreven werken. De gegevens over de jaren waarin de drukkers en uitgevers actief waren, zijn gebaseerd op archiefonderzoek. (Herkomst gegevens: Drukkersthesaurus STCN)
| ||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||
|
|