4.
Baas sprak hij geeft mijn een broodje,
Voor dees kleine die gij hier ziet,
Om het daar wat mee te laven,
Maar het is het mijne niet;
Ik koom het u maar bezorgen,
Bevend zag de vend hem aan:
Lieve vriend wagt toch tot morgen,
Neemt dit kind hier toch van daan;
Neen dit geen vrolijk leven,
Voor deez' bakker toen ter tijd,
Drie honderd guldens moest hij geven,
Of hij raakte het kind niet kwijt.
5.
Met het kind zal ik vertrekken,
Maar toch morgen koom ik weer,
Denk ik laat mij niet begekkken,
Dan leg ik het, voor u voeten neer;
Den anderen dag is hij gekomen,
Drie honderd guldens waren klaar,
Want hij was vol angst en schromen,
En bevreest voor meer gevaar;
Baas dat is geen vrolijk leven,
Dat gij zoo veel betalen moet,
En u geld zoo weg moet geven,
Keurt gij dit nu nog niet goed.
6.
Toen de man is t' huis gekomen,
Dagt nu heb ik wat in de hand,
Om de winter door te komen,
Of mij te helpen uit de brand;
Doch ik raad u bakkers baasen,
Wilt gij een kansje wagen gaan,
Zoekt het bij geen schutters vrouwen,
Neen blijft liever daar van daan,
Want het is geen vrolijk leven,
Als men 't kind ligt voor u voet,
Om zoo veel centen af te geven,
En daar bij mogt wezen zoet.
Wordt gezongen en verkocht, door J. van DIEDEN.
Te Amsterdam, by T. WIERING, Boek- en Tabaks-Plaatdrukker, Binnenbrouwerstraat, No. 10