Lyk-tranen gestort over het onverwagt afsterven van mynen saligen en teergelievden vader den wel-eerwaarden heere Henricus Dibbezius oud-leeraar in de bloejende gemeente J.C. te Leyden
(1740)–Josias Dibbetz van de Kapelle– AuteursrechtvrijSagtelyk ontslapen den IVden van sprockelmaand des jaars MDCCXL
[Folio A2r]
| |
Lyk-tranen gestort over het onverwagt afsterven van mynen saligen en teergelievden vader den wel-eerwaarden heere Henricus Dibbezius oud-leeraar in de bloeyende gemeente J.C. te Leyden.
| |
[Folio A2v]
| |
Een slag! sóo bitter voor de Droeve Weeuw', voor Kind'ren,
Voor 't teeder Na-kroost, voor Gods Kerk, voor 't Algemeen!
Wat Vreugde is magtig om dit Kruys ooit te vermind'ren?
Welk soet in staat om ooit de bittre bitterheên
Te temp'ren van ons Leed? Rouw-klagen, Innig Steenen,
Ontroostbaar Hand-gewring, Borst-kloppen, Naar gesugt,
Uytbarstend' Doods-gekerm, Siel-roerend' droevig Weenen
Versellen 't Koud Gebeent', vervullen gansch de Lugt
Die, als bewôgen, schynt door 't jam'ren weer te klinken
En ons te billyken in 't aklig Treur-gepeyns;
Geen wonder: bitter valt het ons dees' kroes te drinken
Vol Dood'lyk Sielenleed, vol regte Swymel-Wyns
Ons door Gods slaande hand sóo onverwagt geschonken:
Treur Lieve Moeder! Treur regt-droeve Weduw-Vrouw!
'T herdenken van Uw' staat moet staag Uw Rouwe ontvonken
Gy mist een Dierbaar Pand, Wiens weergalôse Trouw
U altóos, maar voorál in alles onbeswêken
Soo veele jaren, als God U thans heeft beproevt
Met gâd'loos Lyden, soo Mee-lydende is geblêken;
Treur Lieve Moeder! Treur! blyv bitterlyk bedroevt!
G' hebt buyten allen kyv sware en gegronde rêden:
G' had voor Uw selve al lang gerykhalst na de Dood,
| |
[Folio A3r]
| |
Om voor 't gemartelt lyv en afgepynde Lêden,
In Christus los gemaakt, eens in den Sael'gen schoot
Van Vader Abraham voor Eeuwig Rust te smaken:
Maar: wynig wist Gy, dat Uw' teed're Huw'lyks-band,
Soo lang gestrengelt, nu soo ras in twêen sou raken,
Uw Lieve Man ontsielt op 't Nâre Ledikant
Gevonden werden, daar Hy na gewône sorgen,
Syne Avond-Segen U gewenscht had, u Vaar-wel
Gekust, U, Sig, en Ons tot aan den vroegen Morgen
Aan God bevolen: (Heer! hoe onverwagt! hoe snel
Toont Uwe Majesteyt aan 't Schepsel Uw' Vermôgen
En onse Afhanck'lykheyd?) de Stad, de Burger-staat,
Elk is om 't yvrigst' met Uw' bitter Leed bewôgen:
Myn Lieve Moeder! God blyve U een Toeverlaat!
Hy toone U in Syn gunst te syn een Man der Weeuwen!
Vergelde U 't goed aan ons bewêsen! Maar: Laat toe
Dat wy, als Kind'ren, ook ons leed uyt mogen schreeuwen!
Gods Raad-Besluyt-staat vast: wy kussen wel syn Roe,
Maar missen niet te min een' Lieve Trouwen Vader,
Godvruchtig voor Sig selvs, Ons en ons teeder kroost
Ten spoor en Baak ter Deugd, der bange Siele Rader,
Der Swakken Steunsel, en der Moedelôsen Troost;
| |
[Folio A3v]
| |
Voor U, voor Ons, voor Elk der wâre Sioniten
Een suiv'ren Gods gesant, uit wiens fluweelen mond
Men soo veel' jaren sag een' Stroom van Ségen vlieten,
Of dat Hy volgens Last als Boanerges stondt
Op Ebals Vloek-Berg om Gods Oordeel af te dond'ren,
Een and're Josua voor 't Geest'lyk Israel,
Die Vloek en Segening tot Yder'eens verwond'ren
Kon paren na den Eysch van 't Goddelyk Bevel:
Getuigen syn hier van syn' Dierbare Gemeenten
Die Allen treuren om haare Herders koud Gebeente,
Beschreyen wel met ons deese onverwagten Val
Van sóo een Kruys-Held: Maar, die breuken syn genesen
Door And're Troosters: Selvs de Erkennelyke Raad
(Wiens Heuscheyd steeds by ons in Segening sal wesen)
Vergund' Hem Hier syn Rust in de afgesloovde staat
Syns Dierb're Levens, liet een' And'ren Herder kiesen;
'T is Vroomaart, Die Syn' Dienst byna twe Jaren lang
Vervult heeft. Maar; Wie heelt Ons ál te droev Verliesen?
'T herdenken van dien slag valt Ons (helaas!) te bang
Wyl wy voor Eeuwig Syn' Vertroosting moeten derven!
Wie stelpt ons bitter Wée! Wie stuyt ons naar Geklag!
| |
[Folio A4r]
| |
Myn God! sóo schielyk weg! sóo onverwagt te sterven!
O ál te wreed geval! O al te bitt're slag!
Den Laatsten Ségen niet van Syne lieve Lippen
Te Ontfangen! Kinderpligt, soo teer, niet afgelegt!
Den bangen Adem Hem niet eens te sien ontglippen!
Syn' Oog niet sluyten! Hem niet eens Vaarwel gesegt!
Myn' Broeder! 't is een' Post voor 't Vleesch niet te versetten!
Maar sagt: Niet ál te swak: 't is dogh Gods Hand, Gods Werk;
Laat ons als Christ'nen op Syn' Sâel'gen Uytgang letten,
Ons schreyen matigen, de droefheyd paal en perk
Doen houden: volgen wy van agt'ren Syne Gangen!
Hy rust voor Eeuwig in Syn Goëd voor den Throon
Des Lams: Syn werk is af: Hy heeft syn' Siels verlangen,
Voor-uyt genietende den toegesegden Loon
Der Sâel'ge Onsterff'lykheyd: God gunne Ons ook Genâde
Om Eeuwig met Hem in Dat Heyl ons te versâden!
Ex abrupto corde Pietatis ergo,
Moestissimus exclamavit Filius
JOSIAS DIBBETZ vande KAPELLE.
|
|