CCLII
Zich in uren, dat men het juist heel aangenaam moest hebben, bij voorbeeld op een mooye zomerwandeling door een berglandschap of op een gezelligen winteravond in een vriendenkamer, zoo zwak of lijdend te gevoelen, dat men er lang zoo veel niet aan heeft als ánders wel zou kunnen, wordt minder erg door de bedenking dat het onvolkomen genoten uur later bij de herleving in gedachte alleen zijn aangename bestand-deelen heeft behouden. Men herinnert zich het mooye of lieve geziene en gehoorde, maar de zwakheid of het lijden daarbij herinnert men zich het minst, namelijk alleen wetend, maar niet gevoelig.