CLXXXVIII
Grijze scharen, die iets zóó teeders en donzigs hadden, dat het mogelijk rijen engeltjes waren, maar mij dacht helaas, dat het wolkjes waren. Ik kan nog niet zien en nog niet hooren. En noem wolken wat engelen zijn en wind de stemmen der engelenkoren. Ik zag een gouden gedaante met een langen bazuin; maar kon haar niet herkennen. Ik ben blind en alleen.