CXVIII
De kleine leden van den knaap bewogen bevallig in verrukking. Geen dans is mooyer dan die der Blijdschap van het kind.
* * *
De kleinen waren in het donker. Toen is een hooge Heilige gekomen in statig wit gewaad, die uit den hoorn van overvloed van zijne schoon gebogen blanke goedheid hun in het duister heeft toegestrooid de heerelijkste dingen. Zij ontvingen die stil met graâge handen en ver-wonderd in gedachte.
Toen hij voor-bij was, zijn zij en de dingen in het licht gekomen. En 't was onoverzienbaar onder het roode blozen hunner wangen vlak bij de groote dingen en 't niet-kunnen-gelooven hunner gelukkige oogen.