XXI
Lieve Vader, indien gij nu leefdet, zoû ik u kunnen aanzien zoo als ik u nooit heb kunnen aanzien.
Ik herinner mij hoe gij mij eens hebt aangezien, en zeidet, dat gij zóo veel van mij hield.
Er is iets gelijks tusschen uw blik toen op mij en de blauwe lucht met zijn zonne-schijn van dezen dag.
Dit is de liefde, die al tijd leeft; niet leeft zij al tijd voort om dat ik mij dat oogenblik zoo helder nu herinner; maar om dat ik gevoel, dat wat toen gebeurde gelijk is aan het wezen van dezen dag.